
SAMENGESTELDE BETREKKINGEN TUSSCHEN
ALLE DIEREN EN PLANTEN.
Vele zijn de voorbeelden, die ons bewijzen hoe samengesteld en in
elkander grijpend de betrekkingen zijn tusschen de bewerktuigde wezens,
welke in zeker gewest met elkander moeten strijden. Ik wil hier siecht»
een enkel voorbeeld geven, hetwelk, hoezeer eenvoudig, mij toch zeer
belangrijk voorkomt. In het graafschap Staffordshire was een uitgestrekte
en zeer dorre beide, die nooit door de hand des menschen was aange-
raakt; doch verscheidene bunders van volkomen den zelfden aard wtiren
vijf en twintig jaren geleden met dennen (Pinus sylvestris) beplant. De
verandering van den plantengroei op het ontgonnen gedeelte der heide
was hoogst merkwaardig, en zelfs grooter dan men gewoonlijk waar-
neemt, als men van zekeren bodem op een volkomen verschillenden
overgaat: niet slechts het betrekkelijke aantal heideplanten was geheel
veranderd, maar twaalf soorten van planten (grassen en rietgrassen niet
mede gerekend) groeiden en bloeiden in het bosch — twaalf soorten,
die niet op de heide werden gevonden. Het uitwerksel moest nog veel
grooter op de insekten zijn geweest, want zes soorten van insekten-
etende vogels kwamen veel in het bosch en in ’t geheel niet op de
heide voor, maar op de heide vond men twee of drie geheel andere
insektenetende vogels. Hier zien wij dus, hoe groot de invloed is van
de invoering van een enkele boomsoort: behalve dat was er immer»
niets geschied, dan dat er een omheining om het land was ‘gemaakt,
ten einde het vee er uit te weren. Maar hoe krachtig in werking ook
het maken van een omheining is, bleek mij ten duidelijkste te Farnham
in Surrey. Daar waren uitgestrekte heiden, met hier en daar op de
ruggen en toppen der hoogten enkele denneboschjes: in de laatste tien
jaren had men groote ruimten omheind, en nu sloegen er een menigte
jonge dennen op, die zieh zelven hadden gezaaid, en wel zoo dicht
opeen, dat allen niet in het leven konden blijven. Toen men mij ver-
zekerde, dat die jonge dennen niet door den mensch waren gezaaid of
geplant, was ik zoo verwonderd over het groote getal, dat ik mij naar
verschillende plaatsen begaf, vanwaar ik eenige vijftigtallen bunders niet
omheinde heide kon overzien, en in den letterlijken zin des woords zag;
ik geen enkelem den, uitgezonderd de oude, vroeger geplante boschjes.
Maar door nauwkeurig tusschen de stammetjes der heideplanten te
zoeken, vond ik een menigte zaailingen en kleine boompjes, die steeds
door het vee waren afgeweid. Op een Vierkante el heide, ongeveer
honderd el van een der oude boschjes gelegen, telde ik twee en dertig
kleine boompjes; en een daarvan, met zes en twintig jaarringen, had
gedurende vele jaren getracht zijn kruin boven het heidekruid te ver-
heffen, maar het was hem niet gelukt. Geen wonder dat het land, zoo-
dra het omheind was, dicht werd bedekt door krachtig opschietende
jonge dennen. En echter was de heide zoo dor en zoo uitgestrekt, dat
niemand ooit had kunnnen gelooven, dat zij zoo door het vee kon zijn
afgeweid en kort gehouden.
Hier zien wij derhalve, dat het vee het bestaan van den denneboom be-
paalt, maar in vele gedeelten der aarde bepalen insekten het bestaan van
het vee. Paraguay geeft ons hiervan misschien het treffendste voorbeeld;
want daar zijn nooit wilde paarden, noch wilde runderen, noch wildehonden
geweest, hoewel zij in groote kudden ver noordwaarts in half verwilderden
toestand zwerven. Nu hebben Azara en Rengger bewezen, dat het ster-
ven van een menigte jonge dieren dikwijls wordt veroorzaakt door een
soort van vlieg, welke in groote menigte in Paraguay voorkomt, en die
haar eieren legt in de navels der jonggeboren dieren. De te groote
vermeerdering dier vliegen wordt gewoonlijk beteugeld door andere
dieren, vermoedelijk vooral door andere woeker-insekten. Derhalve,
indien zekere insektenetende vogels in Paraguay te veel verminderden,
zouden de woeker-insekten waarschijnlijk vermeerderen, en dit zou het
aantal der vliegen, die de navels bezoeken, verminderen; daardoor zouden
de paarden en runderen verwilderen; en dat zou zekerlijk (gelijk
ik in sommige gedeelten van Zuid-Amerika heb waargenomen) den
plantengroei grootelijks doen veränderen. Die verandering zou voor-
zeker van grooten invloed zijn op de insekten, en dit zou weder,
gelijk wij in Staffordshire hebben gezien, op de insektenetende vogels
werken, en zoo vervolgens in al grooter en grooter wordende en al
meer en meer samengestelde kringen. Niet dat de verhoudingen in de
natuur altijd zoo eenvoudig zijn als de hier gemelde. Neen, gevecht
na gevecht en strijd na strijd moet er worden gestreden, met verschillenden
uitslag; en de strijdkrachten staan veelal zoo gelijk, dat het
uitzicht der natuur het zelfde blijft en gedurende lange tijdperken niet
verändert, ofschoon voorzeker de kleinste omstandigheid dikwijls vol-
doende is om de zegepraal door de eene of andere partij te doen be-
halen. En echter is onze onwetendheid zoo groot en onze verwaand-
heid niet minder; zoodat wij ons verwonderen, als wij hooren, dat er