
verschillende vormen, oefenen soms ten zelfden tijde de zelfde ver-
riehting uit bij het zelfde individu. Zoo zijn er visschen met kieuwen,
waarmede zij de lucht inademen, die in het water is opgelost, en tevens
ademen zij onopgeloste lucht in door hun zwemblaas, welk laätstge-
noemd werktuig dan door een luchtbuis met den slokdarm is verbonden
en in lobben verdeeld, met bloedvaten die er over heen liggen. Om
nog een ander voorbeeld uit het plantenrijk te geven: planten klimmen
door drie verschillende middelen, door zieh spiraalvormig te winden,
door het grijpen van steunpunten met hun gevoel bezittende ranken, en
door het ontwikkelen van luchtworteis; deze drie middelen vindt men
gewoonlijk bij verschillende geslachten of families; eenige weinige planten
vertoonen echter twee dezer middelen of zelfs alle drie in een en het
zelfde individu vereenigd. In zulke gevallen zal een van beide werk-
tuigen gemakkelijk zoo ver kunnen worden gewijzigd en verbeterd, dat
het alleen al het werk doet, vooral omdat het gedurende zijn verande-
ring altijd nog de hulp van het andere werktuig zal ondervinden; en
daama zal dat andere werktuig volkomen kunnen worden gewijzigd,
vervolgens geheel nutteloos worden en dus verloren gaan.
Dit voorbeeld van de zwemblaas der visschen is zeer geschikt om ons
de bijzondere omstandigheid te vertoonen van een werktuig, dat, tot
zeker doel ingericht, namelijk voor het stijgen en dalen in het water, kan
worden veranderd in een werktuig tot een geheel ander doel dienstig,
namelijk voor de ademhaling. Ook heeft men gewild, dat de zwemblaas
een aanhangsel was van de gehoorwerktuigen van sommige visschen.
Alle physiologen stemmen toe, dat de zwemblaas homoloog is met en
beantwoordt aan de longen der hoogere gewervelde dieren: het komt
mij niet zoo heel moeielijk voor, te gelooven, dat door de natuurlijke
teeltkeus een zwemblaas werkelijk is veranderd in een long, of in een
werktuig bij uitsluiting ter ademhaling dienende.
Zelfs twijfel ik nauwelijks of alle gewervelde dieren met echte longen
zijn op de gewone wijze afkomstig van een grondvorm, dien wij niet
kennen, maar die was voorzien van een zwemblaas. Wij kunnen dan,
het zonderlinge feit begrijpen, dat ik ontleen aan de belangwekkende
besehrijving dier deelen door Prof. Owen, dat elk deeltje spijs of drank,
dat wij doorslikken, over de opening van de luchtpijp heen moet
gaan, met eenig gevaar van in de longen te recht te komen, niettegen-
staande de schoone inrichting, waardoor de stemspleet wordt gesloten.
Bij de hoogere gewervelde dieren zijn de kieuwen geheel verdwenen
de groeven aan de zijden van den hals en de slagaderhssen wijzen nog
slechts bij den embryo aan, dat zij eens bestonden. Doch het is te
begriipen, dat die nu geheel verloren kieuwen langzamerhand door
de natuurlijke teeltkeus tot een geheel ander doel zijn ingericht op
de zelfde wijze als o. a. Landois heeft aangetoond, dat de vleugels
der Insekten zieh van uit de tracheeen (luchtbuizen) ontwikkelen, zoodat
in deze groote klasse werktuigen, die eens voor de ademhaling dienden,
tegenwoordig werkelijk in vliegwerktuigen zijn veranderd.
Het is zulk een belangrijk onderwerp, de overgang van het eene
werktuig in het andere, of liever dat het eene werktuig de verrichtmgen
van het andere kan overnemen, dat ik niet kan nalaten daarvan een
voorbeeld te geven. De gesteelde rankpootigen hebben twee zeer dünne
huidplooien of vliezen, door mij de eierhoudende banden genoemd,
welke dienen om, door middel van een kleverig slijm, de eitjes vast te
houden, totdat zij in den eierzak zijn uitgebroed. Die cirrhipeden hebben
geen kieuwen, de geheele oppervlakte van het lichaam en van den zak,
met insluiting van de bovengenoemde banden, dient ter ademha mg.
De zittende rankpootigen of Balaniden hebben evenwel die eierhouden e
banden niet: de eiertjes liggen los in de holte van den zak in e we
gesloten schaal; doch zij hebben groote, geplooide kieuwen Mij dunkt
niemand zal tegenspreken, dat de eierhoudende banden bij de eene fa-
milie volkomen overeenkomstig zijn met de kieuwen van de andere la-
milie, en ook gaan zij inderdaad trapsgewijs in elkander over. Daarom
twiifel ik niet of kleine huidplooien, die oorspronkelijk als eierhoudende
banden dienden, maar die ook tevens een weinig medehielpen tot de
ademhaling, zijn trapsgewijs door de natuurlijke teeltkeus veranderd
in kieuwen, eenvoudig door grooter te worden, en door het slm-
ten van de klieren of openingen die het slijm afscheidden. Als alle
gesteelde rankpootigen eens waren uiigestorven — en zij zijn reeds
veel verder op weg om uit te sterven dan de zittende — wie zou dan
ooit hebben geloofd, dat de kieuwen van de laatste familie mets anders
waren geweest dan werktuigen om te beletten, dat de eitjes uit en
Z a k Vlölöll P j
Er is nog een andere wijze van overgang mogelijk, namelijk door e
versnelling of de vertraging van het tijdperk der voortplantmg. rö .
Cope en anderen in de Vereenigde Staten hebben hierop oplettend
gemaakt. Het is bekend, dat sommige dieren op zeer jeugdigen leeftijd
en voordät zij hun volkomen kenmerken hebben verkregen, tot