
DI, biz. 209) zoowel op hooge of- läge boomen als op den grond, en daar-
enboven, wat nog opmerkelijker is, nu eens in groote vereenigingen of
reigerfamilies, dan weer geheel afzonderlijk.
Dikwijls komt de gemakzucht mede in het spei. Wij we*en, dat de
snijdervogel gaarne kunstmatige draden gebruikt in plaats van ze zelf
te spinnen. Een wilde distelvink (Bolton’s »Harmonia Ruralis”, I, biz. 492)
nam eerst wol, daarop katoen en eindelijk dons, die men in de nabij-
beid van zijn nest had gelegd. Het gewone roodborstje bouwt dikwijls
onder schutdaken; in een zomer zijn 4 dergelijke gevallen op eene
plaats waargenomen (W. Thompson 1. c. I, biz. 14). In Wales bouwt de
huiszwaluw (Chelidon urbica) tegen loodrechte klippen; in het geheele
vlakke land van Engeland echter tegen de huizen, hetgeen haar aantal
en veibreiding ongemeen moet hebben bevorderd h In het Arctische
Amerika begon Eirundo lunifrons (Richardson, »Fauna Boreali-Americana”,
biz. 331) in het jaar 1825 voor de eerste maal tegen huizen te
nestelen, en de nesten waren niet op hoopen samengedrongen en elk van
een buisvormigen ingang voorzien, maar onder de dakgoten in een rij
bevestigd, en geheel zonder ingangsbuis of slechts met een vooruitsprin-
genden rand. Men kent eveneens nauwkeurig den tijd van een dergelijke
verandering in de gewoonten van Eirundo fulva.
A an alle dergelijke veranderingen, zij mögen door vervolging of gemakzucht
zijn ontstaan, moet het verstand der dieren ten minste tot op
een zekere hoogte deelhebben. De winterkoning (Troglodytes vulgaris),
die op versehillende plaatsen nestelt, maakt zijn nest gewoonlijk gelijk
aan de dingen in de o m g e v i n g (Macgillivray, vol. Ill, blz 21); doch dit be-
rust misschien op instinkt. Als wij echter van White (»Selbourne”, 14de Brief)
hooren, dat een boomkruipertje, daar het door een waarnemer werd ge-
stoord, de opening van zijn nest verborg (en ik heb zelf een soortgelijk
geval waargenomen), dan mögen wij wel besluiten, dat hier het verstand
werkzaam optrad. Noch de winterkoning, noch de waterspreeuw (»Magaz.
of Zoöl.” H, 1838, biz. 429) overwelven hun nest altijd, ook dan als het op
i TPouchet heeft aangetoond ("„Comptes Rendus’ , No. 10, 1870), dat de
huiszwaluw (Chelidon urbica) in Frankrijk tegenwoordig een geheel ander
nest bouwt, dan in het begin dezer eeuw, en de verschillen tusschen deze
twee soorten van nesten en de voordeelen van het tegenwoordige boven het
vroeeere nauwkeurig beschreven. In de zelfde verhandeling worden meer
andere voorbeelden aangehaald van vogels, die hun nestbouw wijzigden naar
de omstandigheden. Ook Wallace deelt in „Contributions to the Theory ot
Natural Selection” vele soortgelijke voorbeelden mede. Dr. H. H. H. v. L.J
een beschütte plaats is a angebracht. Jesse verhaalt van een kraai, die
haar nest op een sterk hellend vlak in een toren vervaardigde, en daar-
bij een 10 voet hoogen loodrechten Stapel stokken opbouwde, — waar-
aan zij 17 dagen werk had; en ik voeg er bij (White’s »Selbourne”, 21 ste
Brief) dat men geheele families van deze vogels regelmatig in een ko-
nijnenhol heeft zien nestelen. Vele dergelijke gevallen zouden hier
nog kunnen worden aangevoerd. Het waterhoentje (G-allinula chloropus)
zou nu en dan zijn eieren toedekken, als het zijn nest verlaat; op
een van nature beschütte plaats gebeurde dit nooit, gelijk W. Thompson
(1. c. n, blz. 328) bericht. Waterhoentjes en zwanen, die in of aan het
water nestelen, plegen instinktmatig hun nest op te hoogen, zoodra zij
bemerken dat het water begint te stijgen. (Couch, »Illustr. of Instinct”,
blz. 223—26.) In zeer bijzondere mate merkwaardig is echter het volgende
geval: de heer Jarrel vertoonde mij een teekening van het nest van
den Australischen zwarten zwaan, dat juist onder den drup van een
dakgoot was gebouwd; om nu de onaangename gevolgen daarvan
te vermijden , voegden het mannetje en het wijfje gemeenschappelijk
..............................1, die den vorm van een halven cirkel hadden, aan
het nest toe, totdat het van binnen van de plaats, waar de dakgoot drup-
pelde, tot aan den muur reikte, en toen sehoven zij de eieren in den
nieuwen aanbouw over, zoodat zij nu geheel droog lagen. De ekster
bouwt onder gewone omstandigheden een tamelijk in het oog vallend,
maar zeer regelmatig nest; in Noorwegen nestelt hij op kerken of in
de verzamelbakken onder de dakgoten der huizen evengoed als op boomen.
In een boomlooze streek van Schotland nestelde een paar ver-
scheidene jaren achter elkander in een kruisbezienstruik, dien zij echter
rondom op verbazingwekkende wijze met dorens en takken barrica-
deerden, zoodat het »een vos wel dagen arbeids zou gekost hebben om
er in te komen.” In een streek van Ierland daarentegen, waar men
voor ieder ei een prijs had uitgeloofd, en de eksters ijverig vervolgde, nestelde
een paar op den bodem van een läge, dichte heg »zonder eenige.
in het oog loopende verzameling van neststoffen, welke de aandacht
hadden kunnen trekken.” In Cornwallis zag Couch dicht bij elkander
twee nesten, het eene in een heg, nauwelijks een el boven den grond
en »op geheel ongewone wijze met een dikken wal van dorens omge-
ven”, het andere »in den top van een zeer slanken en afzonderlijk
staanden olm — blijkbaar gebouwd in de onderstelling, dat geen levend
1 [Hier ontbreekl toevallig een woord in het handschrift. Romanes.]