
bergplanten der — , 539; v o o tt-
hrengselen der —, 574.
Ka che l v o g e l , nestbouvv van den
—, 358, 371.
Kakke r l ak, 119.
Kalkoen, haarbosjes op de borst
van den —sehen haan, 133; naakte
huid aan den kop van den —sehen
haan, 245; jongen bij instinkt wild,
309.
K a 1 m i-L o t a n, instinkt van den —,
392.
Kamrat , 183.
Ka na r i e g r a s , 548.
K a na r i e v o g e l s . kruisingen en
bastaarden, 385, 415; — houden
van suiker en bloemenhonig, 399.
Kang o e r o e s , herkauwende — ,
363.
Kar inthi e , holen van —, 183.
Kaspi s che zee, 506.
Kat as t rophen, 485.
Kat t en met blauwe oogen doof,
54; aantal — van invloed op de
veelvuldigheid van sommige bloe-
men, 116; krallen den staart als
zi) zieh tot springen gereed maken,
250; verschillen van de gewoonten
der —, 306; verschillen in de in-
stinkten der —, 306; — leeren van
honden, 378; instinkten van jonge
—, 382; liefde voor haar woon-
plaats, 387.
K a 11 y w a r-ras, 208.
Kenme rken, uiteenspreiding der
—, 153, 158, 175; bijkomende (se-
cundaire) seksueele — verander-
lijk, 202; aanpassings- of analoge
—, 597.
Kentucky , holen van —, 183.
Ke r gue l enl and, flora van —,
544, 571.
Ke r s ebl oe s ems . dooreekhoorn-
tjes en vogels geplunderd, 398, 401.
K e v e r s , met siecht ontwikkelde
tarsi, 181; — met gebrekkige vleu-
gels op Madeira, 182 ; zieh dood-
houden van —, 348. Zie Coleoptera.
Ke y s e r l i n g , 35.
K i e k e n s , hebben de instinktmatige
vrees voor honden en katten verloren,
309; instinkten van kunstmatig
uitgebroede —, 382.
Iviem kracht van aan zeewater
blootgestelde zaden, 546 v. v.
Ki euwen, — der Balaniden 233;
— van andere schaaldieren, 238.
Ki k v o r s c h a c h t i g e n , zie Ba-
trachiers.
K i kv o r s chen, ontbreken op oce-
anische eilanden, 566; — versprei-
den zoetwaterschelpdieren, 583;
jonge — zonder kieuwen, 647.
K i n g- G h a r 1 e s - h o n d , 76.
K i r b y , gebrekkig ontwikkelde tarsi
bij kevers, 181.
Ki rby & Spence, over insekten,
349, 353, 362, 365, 366, 367, 371,
374. 377.
Kiwi , 630.
Kl a n k n a b o o t s i n g der vogels,
363, 364.
Kl a s s i f i c a t i e , zie; Rangsch'k-
king.
K1 a u w i e r , nestbouw van den
grooten —. 372.
Kl awi e rdr a g e r s , 291, 293.
Kl awi e r en, ontwikkeling der — ,
291.
K1 a v e r , witte —. 116 ; roode —,
116,138; — door bijen bezocht 116.
Kl e i ne r worden van organen, ver-
klaring van het - , 642 v. v.
K1 e u r . invloed van het klimaat op
de —, 179 ; — beschermt tegen de
aanvallen van vliegen, 245; de
werking van vergiftige planten
verschilt soms naar de — van de
dieren, die ze eten, 54.
Kl eurwo r t e l , 54.
Kl ima a t . verhindert de toeneming
der Organismen, 111; het gewennen
aan het — , 185.
Kl impl ant en, 232 , 289 , 291,
295.
K1 i p d a s . instinkt, 370.
K 1 i p d u i f , 65, 68. 450, 500.
Knaagdi e r en, blinde —, 183.
Knapp, over den nestbouw van de
klauwier, 372.
K n i g h t (Andrew), oorzaken der
veranderlijkheid, 49, 50; over het
nut der kruisbevruchting, 140.
K n o 1, 594, 598.
Kn o p v a r i a t i e s , 53, 262.
K n ij p e r s , zie: Scharen.
K o ekoek, trekken van den —,
340; instinkten van den —, 310,
311, 373; oorzaak van zijn parasi-
tisme, 40!.
K o e 1 a n , 208.
K o e t e n , 135, 226.
K o e v o g e 1, 366; zie : Mölothrus.
Koke r j uf f e r s, haar poppen, 367,
647 ; franjes aan de tarsen van—,
647.
Kol oni en van Barrande, 482.
Kölreuter, over kruising, 51, 426,
441 ; over paring van hermaphro-
diten, 140; over de berberis, 142;
over de onvruchtbaarheid van
bastaarden, 411, 413; over weder-
keerige kruising, 420; over ge-
kruiste verscheidenheden van den
tabak, 439; over gekruiste manne-
lijke en hermaphrodite bloemen,
628.
Komkomme r s , kruisingen der
—, 438.
K o n ij n e n , moeilijke tembaarheid
van wilde en verwilderde —, 308.
379.
K o o 1, kruising tusschen verschil-
lende verscheidenheden van —,
143;. ongelijk weßrstandsvermogen
van de zaden van verschillende
verscheidenheden van — tegen zeewater,
549 ; over de zuiverheid der
voortplanting van verscheidenheden
van —, 143.
Koolme e s , 294, 329.
Ko o l r a ap, 594, 598.
Kope rni cus , stelsel van —, 1, 2.
3, 4.
Ko p p o o t i g e weekdieren,zie; Ce-
phalopoden.
Ko r a a l e i l ande n, zaden door
drijthout overgebracht naar —, 525.
Koraal r i f f en, — wijzen bewegin-
gen van de aardschors aan, 479.
Ko rho en, 127.
Ko r t h o o r n s , 153.
K r a a i , nestbouw, 357 ; domheid,
358; honte —, makheid der — in
Egypte, 306, 347.
K r ij t f o r m a t i e, 474, 490.
Kr o k o d i l l e n , om de wijfjes
vechtend, 131.
Kr o p d u i f , 380.
Krui sbe s s en, enting der —,423.
Krui s bl o emi g e n, zie; Crucife-
rae.
Krui s i ng , 417; — bij het fokken
der huisdieren, 62; belang der —
van verscheidenheden te hoog aan-
geslagen, 83 ; nut der —, 140,
639; onvoordeelig voor de teeltkeus,
145; invloed der — op de instinkten,
384 ; wetten van de onvruchtbaarheid
der eerste —, 417; we-
derkeerige —, 420.
Krui s l ing en, vruchtbaarheid en
onvruchtbaarheid der —, 83, 435;
vergelijking tusschen— en bastaarden,
440.
Ku n s tma t i g e t eel tkeus , zie;
Teeltkeus.
Kw a g g a , gesireept, 208.
K w a r t e 1, i n I e r l a n d g e d e e l te l i jk
S ta n d v o g e l g e w o r d e n , 339; — o p
d e A z o r is c h e e i l a n d e n , 343.
Kwa r t e l koni ng , 226.
Kwe epe e r , 423.
Kwi ks t a a r t , 528.
L *
L a c h d u i f , 63, 65.
Lachnantes, 54.
Lactuca festica, 556.
Lucret ius (Titus—Carus), over het
overleven der meest geschikten, 26.
Logopus mutus, 92, 127.
„ scoticus, 92, 127.
Lagostomus, instinkt van —, 369;
— een Amerikaansche vorm, 516.
La Plata, 16, 17.
Lamar ck (J), over de veranderlijkheid
der soort, 25; over zelf-
wording {generatio spontanea), 168;
over de sociale instinkten der zwa-
luwen, 364; over het verkrijgen van
kenmerken door aanpassing, 597.
Lamme r en, jonge — vreten giftige
kruiden, 379.
La n d h a g e d i s , 345.
L a n d o i s , over de ontwikkeling der
insektenvleugels, 233.