
Compositae.
Lactuca festiva (tuinsla): na 56 dagen kwamen der zaden op; na 85 da-
gen kiemde sleehts één van verscheidenen. Het koude water
had geen merkelijke uitwerking, ofschoon de zaden daaruit
na 56 dagen iets beter kiemden dan de onderste (t).
Cichorium Endivia.
Galinsoga trilobata', kiemden na 22 dagen.
Aster chinensis (gemengde Duitsche variéteiten): kiemden na 28 dagen; na
onderdompeling gedurende 54 dagen alien dood.
Ageratum mexicanam: na honderd dagen kiemde van vele zaden één; ook
na veel kortere onderdompeling kiemden deze zaden niet goed.
Leontodón Taraxacum-, kiemden uitstekend na een onderdompeling van 61
dagen; de zaden waren ver sch.
Tussilago Farfara: van versehe in het zoute water gelegde zaden kiemden
velen na 9 dagen onder water. Na 25 dagen nam ik eeni-
gen der jonge plantjes er uit, en zette ze in den grond; één
groeide op. De kieming dezer zaden is te opmerkelijker, daar
het geen strandplant is.'
f Monolopia californica.
f Cenia turbinata.
t Cosmos lúteas-, kiemde-na onderdompeling gedurende ééne maand niet.
Clarkia pulchdla: kiemde na 28 dagen goed; werd door onderdompeling gedurende
54 dagen gedood.
f Godetia rubicunda.
t „ Lindleyana : door onderdompeling gedurende ééne maand gedood.
Apium graveolens (var. Cattd’s white)-, na 137 dagen kiemden van meer dan
honderd zaden sleehts zes; na 85 dagen kiemden de zaden
uitstekend; zi] schenen na 82 dagen in het koude water niet
heel goed te kiemen. (f)
Dqucus carotai zeer weinigen kiemden na 85 dagen; na sleehts 56 groeiden
A op. (f).
D E R T IE N D E HOOFDSTUK.
DE VERSPREIDING DER SOORTEN OVER DE AARDE. — VERVOLG.
Over de verspreiding van zoetwaterdieren en planten. — Over de bewo-
ners van de eilanden des oceaans. — De afwezigheid van vorschachtige die-
ren (Batrachii) en van landzoogdieren op de eilanden des oceaans. — Over de
betrekkingen der eilanders tot de bewoners van het naaste vasteland. — Over
volkplantingen met opvolgende wijzigingen. — Overzicht van het vorige en
van dit hoofdstuk.
Daar meren en rivieren door droog land van elkander worden geschei-
den, zou men kunnen onderstellen, dat zoetwaterbewoners niet ver in de
zelfde landstreek kunnen zijn verspreid, en daar de zee een nog veel
onoverkomelijker slagboom is, zou men kunnen gelooven, dat zij zieh
niet naar ver van elkander verwijderde landstreken hebben kunnen ver-
spreiden. En toch is juist het tegenovergestelde waar. Niet slechts hebben
vele zoetwatervormen, tot geheol verschillende klassen behoorende,
een zeer groot gebied; maar verwante soorten vindt men op een hoogst
merkwaardige wijze zelfs over de geheele aarde verspreid. Ik herinner
mij, hoe verwonderd ik was, toen ik voor het eerst de zoetwatervormen
van Brazilie onderzocht, dat er zulk een groote gelijkheid was tusschen
de zoetwaterinsekten en schelpdieren, en zulk een groote ongelijkheid
tusschen de omringende landdieren, vergeleken met die van Engeland.
Maar die geschiktheid van zoetwaterbewoners om zieh zeer ver te
verspreiden, kan in de meeste gevallen worden verklaard. aoordat het
hun mogelijk is om dikwijls van de eene plas naar de andere of
van den eenen stroom naar den anderen te verhuizen, waarvan een
neiging om ver verspreid te worden het noodzakelijke gevolg moet
zijn. Wij kunnen hier op slechts weinfge gevallen het oog vestigen
Van deze leveren visschen die, welke het moeilijkst verklaarbaar zijn.
Men geloofde voorheen niet, dat er ooit in de zoete wateren van ver