
zulk een dubbel instinkt, dat mij is voorgekomen, vindt men volgens
Dr. P. Savi (»Ann. d. Sc. Nat.” II, biz. 126) bij Sylvia cisticola. Dezevogel
bouwt bij Pisa jaarlijks twee nesten: het herfstnest bestaat uit bladeren,
die met spinrag en plantenharen aan elkander zijn genaaid, en wordt
op moerassig land gebouwd; het voorjaarsnest ligt daarentegen op
graspollen in de korenvelden, en de bladeren, waaruit het bestaat, zijn
niet samengenaaid; het is echter aan de kanten dikker en is van ge-
heel andere bouwstoffen vervaardigd. In dergelijke gevallen zou, gelijk
reeds vroeger met betrekking tot lichamelijke vormen werd opgemerkt,
een groote en schijnbaar plotselinge verandering in het instinkt van den
vogel daardoor worden bewerkt, dat hij slechts den eenen vorm van
het nest behield.
In vele gevallen vertoont het nest verscheidenheden, als het vader-
land der soort streken met verschillend klimaat omvat. Zoo bouwt Ar-
tamvs sordidus op Tasmanie een grooter, vaster en freier nest dan in
Nieuw-Holland (Gould, »Birds of Australia”). Sterna minuta krabt volgens
Audubon (»Ann. of Nat. Hist.” II, 1839, biz. 462) in het zuiden en midden
der Vereenigde Staten slechts een ondiepe groef in het zand, »aan de
kust van Labrador daarentegen bouwt zij van droog mos een heel aar-
dig nest, dat zorgvuldig gevlochten en bijna zoo groot is als dat van
Tnrdus migratorius.” De individu’s van Icterus baltimore (Peabody in
»Bost Journ. of Nat. Hist.” Ill, biz. 97), »welke in het zuiden nestelen,
maken hun nest van los mos, dat de lucht doorlaa , en voltooien het
zonder het van binnen te bekleeden, terwijl het in het koudere klimaat
van de Staten van Nieuw-Engeland uit weeke, innig samengeweven
stoffen bestaat, en van binnen netjes en warm is bekleed.”
WONINGEN DER ZOOGDIEREN.
Dit onderwerp zal ik slechts met weinige woorden aanroeren, nadat
de nesten der vogels zoo uitvoerig zijn behandeld De door den bever
opgerichte bouwwerken zijn van oudsher beroemd; wij vinden echter
ten minste eene schrede op den weg, waarop zijn verwonderlijk bouw-
instinkt zieh kan hebben ontwikkeld, en volkomeiier kan zijn geworden,
bij een nauw verwant dier, de muskusrat (Fiber zibethicus) in haar een-
voudiger hut belichaamd, die toch, gelijk Hearne opmerktl, iets op die
1 Heame’s „Travels”, blz. 380. Hü heeft verreweg de beste beschrijving
van de levenswijze van den bever gegeven.
van den bever gelijkt. De afzonderlijk levende bevers in Europa oefenen,-
gelijk bekend is, hun bouwinstinkt niet uit, of zij hebben het wellicht
zelfs grootendeels verloren. Sommige soorten van ratten bewonen thans
zeer algemeen de daken der huizen *| andere soorten houden zieh echter-
in holle boomen op, — een afwijking, welke overeenkomt met die, welke-
bij de zwaluwen is waargenomen. Dr. Andrew Smith deelt mij mede,.
dat de hyena’s in de nog niet bewoonde gedeelten van Zuid-Afrika niet
in holen leven, gelijk dit in bewoonde streken en waar zij veelvuldiger
door menschen worden gestoord, het geval is. 2 Vele zoogdieren en
vogels bewonen in den regel door andere dieren gegraven holen; waar
die echter niet zijn te krijgen, daar graven zij zelf hun woningen uit.*'
In het tot de familie der honigbijen behoorend geslacht Osmia ver-
toonen niet slechts de verschillende soorten zeer in het oog loopende
verschillen in haar instinkten, gelijk zulks F. Smith heeft beschreven
maar zelfs de individu’s van eene en de zelfde soort verschillen in dit
opzicht buitengewoon veel. Dit bevestigt blijkbaar de voor lichamelijke-
eigenschappen ontwijfelbaar geldige wet, dat deelen, welke bij nauwver-
wante soorten aanmerkelijk van elkander afwijken, in den regel ook bi}
66ne en de zelfde soort gaarne varieeren. Een andere bij, Megachile-
maritima, graaft zieh, gelijk mij de heer Smith schrijft, in de nabijheid;
der kust gangen in zandige hellingen, terwijl zij in boschrijke streken-
gaten in het hout boort..............6
In het bovenstaande heb ik eenige der belangrijkste groepen vam
instinkten besproken; er blijven echter nog een aantal opmerkingen over
verschillende punten over, welke hier misschien wel op haar plaats zullen
zijn. Vooreerst wil ik eenige gevallen van variaties vermelden, die mij
bijzonder opmerkelijk schenen. Een spin, die kreupel was geworden,
en haar web niet meer kon spinnen, ging uit nood van haar tot
dusver gevolgde levenswijze tot de jacht over — een soort van kost-
winning, die, gelijk bekend is, voor een andere groote afdeeling der
1 Rev. L. Jenyns in „Linn. Trans.”, XVI, blz. 466.
2 Het dikwijls aangehaalde geval, dat hazen op al te open plaatsen holen,
hadden gegraven, schijnt mij nog bevestiging te behoeven („ Ann. of Nat. Hist ” ,
V, blz. 362). Zouden zij niet eenvoudig verlaten konijnenholen hebben gebruikt?
8 „Zoology ot the Voyage of the Beagle: Mammalia”, blz. 90.
4 „Gatalogue of British Hymenoptera”, 4855, blz. 458.
* [De hier aansluitende plaats over de instinkten van het parasitisme»
van het slavenmaken en het cellenbouwen (der gewone honigbijen) is weg-
gelaten, daar zij reeds in het „Ontstaan der Soorten” (zie boven, blz. 315—328}
gepubliceerd is. — Romanes.]