SUPPLEMENT OP HET ZESDE HOOFOSTÜK
OVER DE LEVENSWIJZE VAN DEN PAMPASSPECBT
(Colaptes campestris). J)
(JJit „Proceedings of the Zool. Soc. of London for 1870”, biz. 705),
VERTAALD DOOR
Dr. H. HARTOGH HEYS VAN ZOUTEVEEN.
In het laatste varf Hudson’s belangrijke artikelen over de ornithologie
van Buenos-Ayres, merkt genoemde heer met betrekking tot mijn waar-
nemingen over den pampasspecht op, dat het voor een natuuronderzoe-
ker niet mogelijjt is, »veel van een soort te weten, waarvan hij gedu-
rende een sneHen rit door de pampas wellicht slechts een of twee exem-
plaren heeft gezien.” 2) Mijn waarnemingen werden in Banda Oriental,
op den noordelijken oever van den Platastroom gedaan, waar deze vogel
zeven en dertig jaar geleden algemeen was, en gedurende mijn la-
'tere bezoeken zag ik, vooral in de nabijheid van Malmonado, herhaal-
delijk vele exemplaren op de open en golvende vlakten, op vele mijlen
afstands van eenigen boom. In mijn meening, dat deze vogels geen
b oomen bezoeken, werd ik door de beslijkte snavels van eenigen, welke
ik schoot, door hun slechts weinig afgeschaafden staart en ook daardoor
O Zie boven, biz. 225.
2) William H. Hudson, een ijverig tegenstander van de theorie der teelt-
keus, zegt in bedoeld arlikel, dat de pampasspecht (daar Carpintero, d. i.
timmei'man, genoemd) längs de Salado rivier dikwijls op boomen klimt en
bÿ Dolores een groot woud bewoont, en dat iemand, die de gewoonten van
dit dier kent, haast op het denkbeeld zou komen, dat Darwin de waarheid
had verdraaid’, alleen om zpn theorie inet dat dier te ondersteunen, als men
niet wist, dat zijn „ Journal of Researches” vôôr de ontdekking van de theorie
der teeltkeus was geschreven. Het dier zou eer een bewijs tegen Darwin’s
theorie zijn. daar het, zieh over de boomarme pampas verspreidende, zijn
gewoonten had behouden en daardoor zeldzaam was geworden enz.
Dr. H. H. H. v. Z.
versterkt, dat zij op palen of takken van boomen (waar die groeiden}
horizontaal en kruisgewijs, op de manier van gewone vogels gingen zitier
», hoewel zij zieh, gelijk ik heb geconstateerd, soms ook vertikaal
nhderzetten. Toen ik deze opteekeningen neerschreef, kende ik de
wirken van Azara nog niet, die vele jaren in Paraguay leefde en algemeen
als een nauwkeurig waarnemer wordt gewaardeerd. Nu noemt
Azara dezen vogel »den specht der vlakten” en merkt op, dat deze
naam hoogst gepast is; want hij bezoekt, naar hij beweert, nooit
boschaadjes, en klimt ook niet op boomen om onder de schors insekten
te zoeken.*) Hij beschrijft zijn manier om op den vlakken grond voedsel
te zoeken en zieh nu eens horizontaal, dan weder verticaal op stompen,
rotsen enz., neer te zetten, juist gelijk ik het heb gedaan. Hij consta-
teert ook, dat zijn pooten langer zijn dan die van andere spechtsoorten.
De snavel is eehter niet zoo recht en dik, noch de staartvederen zoo
stijf, als bij de typische leden der groep. Daarom schijnt deze soort
eenigszins te zijn gewijzigd in overeenstemming met haar gewoonte om
minder op boomen te leven. Azara constateert verder, dat zij haar
nesten bouwt in holten, die in oude slijkdijken of in de zandbänken der
stroomen zijn uitgehold. Ik wil er bijvoegen, dat de Golaptes pitius,
die in Chili de pampassoort vertegenwoordigt, op gelijke wijze, droge,
steenachtige heuvels bezoekt, waar slechts weinig kreupelhout en boomen
groeien, en daar voortdurend op den grond voedsel zoekende, kan
worden waargenomen. Volgens Molina bouwt ook deze Golaptes-soort
haar nesten in holten der zandbanken.
De heer Hudson daarentegen constateert, dat de ßampasspecht in de
nabijheid van Buenos-Ayres, waar eenige boschaadjes zijn, even als
andere spechten tegen boomen opklimt en in de schors boort. Hij zegt:
»Tusschenbeide wordt hij op verscheidene mijlen afstands van eenigen
boom gevonden. Dit is intusschen zeldzaam, en hij is bij zulke gele-
genheden oogenschijnlijk steeds op weg naar eenigen in de verte aanwe-
zigen boom. Hij bouwt hier zijn nest in holle boomen.” Ik betwijfel
volstrekt niet, dat Hudson’s bericht volkomen nauwkeurig is, en dat ik
een dwaling heb begaan, toen ik aannam, dat deze soort nooit in boomen
klom. Zou het echter niet mo'gelijk zijn, dat de vogel in verschil-
lende streken eenigszins verschillende gewoonten had, en ik toch niet
zoo volkomen dwaalde, als de heer Hudson aanneemt? Naar hetgeen
ik in de Banda Oriental zag, kon ik niet betwijfelen, dat de soort daar
x) Apunt. II, Mz. 311 (1802).
HET ONTSTAAN DER SOORTEN 1 7