
Alph. De Candolle en anderen hebben aangetoond, dat zulke planten,
die zeer wijd zijn verspreid, in het algemeen ook rassen vertoo-
nen, en dit is wel te gelooven, als men bedenkt, dat zij door haar
groote verspreiding aan verschillende physische voorwaarden worden
onderworpen; en dat zij moeten mededingen met andere groepen van
bewerktuigde wezens, hetgeen wij in ’t vervolg als iets van zeer
veel gewicht zullen leeren kennen. Maar mijn tabellen bewijzen ver-
der, dat in een omschrevene landstreek die soorten, welke daar het
meest algemeen zijn, dat is die de meeste individu’s bezitten, en die
soorten, welke in haar eigen gewest het verst zijn verspreid, dikwijls
worden gedrongen tot het vormen van rassen, onderscheiden genoeg
om in kruidkundige werken te worden opgenomen. Vandaar brengen
de meest in het oog vallende, of, zo.oals zij mögen worden geheeten, de
h e e r s c h e n d e s o o r t e n — die welke ver over de aarde of wel
in haar eigen land het verst zijn verspreid en die het talrijkst in individu’s
zijn — het meest onderscheidene rassen, of, zooals ik hen
noem, wordende soorten voort. En misschien zal dat altijd zoo
zijn geweest. Immers, indien een ras, om in zekere mate blijvend te
worden, noodzakelijk moet strijden tegen de andere bewoners der landstreek,
dan zullen de soorten, die reeds heerschende zijn, het geschiktst we-
zen om nakomelingen voort te brengen, die, ofschoon eenigszins gewijzigd,
toch ook die eigenschappen erven, welke hun ouders in staat stelden
om over hun landgenooten te heerschen. Bij deze opmerkingen over het
overwicht moet men echter bedenken, dat zij betrekking hebben op die
vormen, welke met elkander en vooral met leden van het zelfde ge-
slacht of de zelfde klasse met geheel overeenkomstige levenswijze con-
curreeren. Wat het aantal individu’s of het veelvuldig voorkomen der
soort betreft, bepaalt zieh daarom de vergelijking natuurlijk slechts tot
leden der zelfde groep. Men kan een der hoogere planten heerschend
noemen, als de individu’s rijkelijker. en verder zijn verspreid dan die der
andere, onder ongeveer gelijke omstandigheden levende planten van het
zeltde lund. Zulk een plant is er daarom niet te minder heersehend om,
al is ook b. v. een draadwier van het water of een woekerzwam nog
talrijker in individu’s en nog verder verspreid. Als echter een draadwier
of een woekerzwam zijn verwanten in bovengenoemde opzichten
overtrof dan zouden deze vormen onder de planten hunner eigene
klasse heerschende zijn.
SOORTEN DER GROOTE GESLAGHTEN IN ELK LAND
VARleEREN VEELVULDIGER DAN DE SOORTEN
DER KLEINERE GESLAGHTEN.
Indien men de planten, die zeker gewest bewonen en in een flora
zijn beschreven, in twee deelen verdeelt, dat is als men allen, die tot
de groote geslachten behooren, aan de eene zijde plaatst, en die van de
kleinere geslachten aan de andere, dan zal men zien, dat de heerschende
soorten komen aan de zijde der groote geslachten. Ook dit zal altijd
zoo zijn geweest. Immers, het feit, dat vele soorten van het zelfde geslacht
zekere landstreek bewonen, bewijst, dat er iets in de bewerktuigde
of onbewerktuigde levensvoorwaarden van die landstreek is, hetwelk
günstig op het geslacht werkt, en gevolgelijk is het te verwachten, dat
wij in de grootere geslachten een betrekkelijk groot getal heerschende
soorten moeten vinden. Maar er bestaan zoovele oorzaken, welke die
uitkomst kunnen tegenwerken, dat het mij zelfs verwondert te zien, dat
mijn lijsten een kleine meerderheid aan de zijde der grootere geslachten
aantoonen. Slechts twee van die oorzaken willen wij hier noemen. Zoet-
waterplanten en zoutminnende planten zijn over het algemeen zeer ver
verspreid, doch dit schijnt in verband te staan met den aard van hare
groeiplaatsen, en heeft weinig of geen betrekking tot de grootte van het
geslacht, waartoe de soort behoort. Planten, die laag zijn geplaatst
op de ladder der wezens, zijn gewoonlijk veel verder verspreid dan
hooger bewerktuigde gewassen, maar ook hierin bestaät weder geen
nauw verband met de grootte van het geslacht. • De oorzaak van het
ver verspreid zijn van läge planten zal in ons hoofdstuk over de verspreiding
der planten over de aarde worden besproken.
Door de soorten voor niets anders te houden dan voor wel bepaalde
en zeer kenbare rassen, kwam ik reeds vooruit tot het besluit, dat de
soorten van de grootere geslachten in elk gewest meer en vaker rassen
zouden moeten voortbrengen, dan de soorten van kleinere geslachten.
Immers, waar ooit naverwante soorten — dat is soorten van het zelfde
geslacht — waren gevormd, kunnen ook naderhand rassen of wordende
soorten ontstaan. Waar vele groote boomen groeien, mögen wij verwachten,
dat er ook kleine zullen zijn. Waar vele soorten van een geslacht
door afwijking zijn gevormd, daar zijn de omstandigheden günstig
geweest voor verandering, en derhalve mögen wij verwachten, dat de
omstandigheden in het algemeen günstig voor verandering zullen blijven