
gedurende het pliocene of een fets vroeger tijdperk, is merkbaar längs
de kusten onder den poolkring, en bewijst de gemeenschappelijke af-
komst met wijzigingen van de soorten, die nu volkomen van elkander
gescheiden voorkomen. Zoo, dunkt mij. kunnen wij de aanwezigheid
verklären van vele thans bestaande en tertiaire vertegenwoordigende
vormen op de oostelijke en westelijke kusten van de gematigde gedeel-
ten van Noord-Amerika Ook kunnen wij daaruit verklären, hoe het
komt, dat vele naverwante schaaldieren (in Dana’s uitnemend werk be-
sehreven), eenige visschen en andere zeedieren leven in de Middel-
landsehe zee en in de zeeen van Japan — zeeen nu door een vaste^-
land en door bijna een geheel halfrond van water gescheiden.
Die verwantschap zonder gelijkheid aan elkander van de bewoners
dier zeeen, welke thans zijn gescheiden, en ook van de verleden en
tegenwoordige bewoners der gematigde landen van Noord-Amerika en
Europa, is volkomen onverklaarbaar uit het oogpunt van een onafhan-
kelijke scheppmg. De aanhangers van die leer kunnen niet zeggen, dat
die soorten aan elkander gelijk zijn geschapen, in overeenstemming met
de bijna gehjke physische levensvoorwaarden van elk gebied; want als
wij zekere gedeelten van Zuid-Amerika met de zuidelijke landen der
de Wereld vergelijken, dan vinden wij landstreken volkomen met elkander
overeenstemmend in alle physische voorwaarden, maar door ten
hoogste van elkander verschillende planten en dieren bewoond.
AFWISSELING DER IJSTIJDEN ÖP HET NOORDELIJK EN
ZUIDELIJK HALFROND.
Doch wij moeten tot ons eigenlijk onderwerp, tot den ijstijd, terug-
keeren. Ik geloof, dat het denkbeeid van Forbes zeer ver kan worden
uitgestrekt. In Europa vinden wij de beste bewijzen van een
ijstijd of een koud tijdperk van de westkust van Engeland tot aan
den Oeral, en van de Noordkaap tot de Pyreneeen. Uit bevroren
zoogdieren en uit de natuur der bergplanten van Siberie mögen wij
afleiden, dat ook dat land op gelijke wijze werd aangedaan. In den Libanon
bedekte vroeger, volgens Dr. Hooker, eeuwige sneeuw de centrale
as van het gebergte en voedde bergijs, hetwelk zieh 1330 meters dal-
waarts uitstrekte. De zelfde waamemer heeft onlangs op den Atlas
m Noord-Afnka groote steendijken gevonden. In het Himalaya-gebergte
heeft het bergijs op plaatsen, 900 mijlen van elkander verwijderd, de-
sporen van zijn naar beneden zakken, zichtbaar in de groeven en krassem
der rotsen, aehtergelaten; en Dr. Hooker zag in Sikkim mai's groeiem
op reusachtige oude steendijken. Ten zuiden van het groote vasteland
.van Azie, aan de tegenovergestelde zijde van den evenaar, daalden,
gelijk wij thans uit de uitstekende onderzoekingen van J. Haast en Hector
weten, op Nieuw-Zeeland verbazend groote bergijsstroomen tot diep in de
dalen af; de zelfde planten, door Dr. Hooker op zeer ver van elkander
gelegen bergtoppen van dat eiland gevonden, verhalen de zelfde ge-
sehiedenis. En als het waar is, hetgeen men beweert, dan zien wij
ook duidelijke bewijzen van den invloed van het ijs in de zuid-oostelijke
gedeelten van Nieuw-Holland.
En wat zien wij in Amerika ? In het noordelijke gedeelte vindt
men door het ijs daarheen gebrachte zwerfblokken, op de oostkust
zelfs öp 36 en 37 graden NB., en op de westkust, waar het klimaat
thans zoo geheel anders is, op 46°: ook op het Rotsgebergte vindt
men zwerfblokken. In de Cordilleras van Midden-Amerika strekte het
bergijs zieh eenmaal veel verder naar beneden uit dan tegenwoordig-
In Centraal-Chili werd ik zeer getroffen door het zien van een grooten
dam van grint en keien, ongeveer 270 meter dik, dwars door het Por-
tillodal in de Ande-i gelegen: ik ben pvertuigd, dat die grintdam niets
anders is dan een reusachtige steendijk, een moraine, liggende ver beneden
het ondereinde van elken tegenwoordigen bergijsstroom; en D.
-Forbes deelt mij mede, dat hij in verschillende deelen der Cordilleras
van 13°—30° ZB., ongeveer ter hoogte van 400 meter, sterk gegroefde
rotsen heeft gevonden, geheel gelijk aan die, welke hij in Noorwegen
heeft gezien, benevens een groote massa grint en keien, waaronder vele
door het ijs gekraste. In die geheele streek der Cordilleras komt thans,
zelfs op veel grootere hoogte, geen enkele wezenlijke bergijstroom voor.
Nog meer zuidelijk op beide zijden van dat werelddeel, van den 41sten
graad tot de uiterste zuiderspits, vinden wij de duidelijkste bewijzen van
een vroegeren kouden tijd, in de groote zwerfblokken, die daar liggen
op plaatsen ver verwijderd van de bergen, waaruit zij afkomstig zijn.
Op grond dezer verschillende feiten — namelijk dat de werking van
het ijs zieh geheel rondom het noordelijke en zuidelijke halfrond deed
gevoelen, dat deze periode geologisch gesproken in beide halfronden
■jong is, en, naar de grootte harer uitwerkselen te oordeelen, zeer lang
heeft geduurd, en eindelijk, dat de bergijsstroomen nog laat tot een groote