
een groep te bepalen of een soort te rangschikken. Als zij een ken-
merk aantreffen, gemeen aan een groot getal van vormen en niet gemeen
aan andere, besehouwen zij het als van een zeer groote waarde,
en als het aan een kleiner getal gemeen is, maken zij er gebruik van
als van een van ondergeschikt belang. Dat beginsel is door sommige
natuuronderzoekers onbewimpeld voor het eenige ware verklaard, en
door niemand krachtiger dan door den uitmuntenden kruidkenner Aug.
St. Hilaire. Als zekere onbeduidende kenmerken altijd met andere ge-
paard worden gevonden, ofsehoon de band, die hen verbindt, niet kan
worden ontdekt, dan krijgen zij een bijzondere waarde. Daar bij de
meeste groepen van dieren belangrijke werktuigen, zooals die, welke
voor den bloedsomloop, voor de ademhaling, voor de voortteling dienen,
bijna de zelfde zijn, worden zij als zeer dienstig voor de rangschikking
beschouwd; terwijl bij sommige andere groepen van dieren al die
werktuigen — de belangrijkste voor het leven — kenmerken van een
zeer ondergeschikte waarde zijn. Zoo heeft Fritz Müller onlangs opge-
merkt, dat in een zelfde groep van schaaldieren, Cypridina een hart
bezit, terwijl dit bij twee na verwante geslachten, Cypris en Cytherea,
ontbreekt: eene soort van Cypridina heeft ontwikkelde kieuwen, terwijl
andere soorten er geen bezitten.
Het is duidelijk waarom kenmerken, afgeleid van den embryo, even
belangrijk kunnen zijn, als die, welke van het volwassen wezen worden
afgeleid, want onze rangschikking omvat natuurlijk alle leeftijden van
elke soort. Maar het is uit het gewone oogpunt geenszins duidelijk
waarom de inrichting van den embryo zelfs van meer belang is voor
de rangschikking dan die van het volwassen wezen, hetwelk toch
alleen een belangrijke rol in de huishöuding der natuur speelt. Door
de groote natuuronderzoekers Milne Edwards en Agassiz is er met
aandrang op gewezen, dat de kenmerken van den embryo de belangrijkste
van allen zijn bij de rangschikking der dieren; en die leer is
bijna algemeen voor waar aangenomen. Toch is hun beteekenis soms
overdreven, daar de adaptieve (d. i. door aanpassing verkregen) kenmerken
van de larve niet werden buitengesloten. Fritz Müller heeft,:
om dit te bewijzen, de groote klasse der schaaldieren alleen naar haar
embryologische verschillen gerangschikt, waarbij bleek, dat die rangschikking
geen natuurlijke was. Daarover is echter geen twijfel moge-
lijk, dat aan den embryo ontleende kenmerken over het algemeen niet
slechts bij dieren, maar ook bij planten van de hoogste waarde zijn.
Zoo zijn de beide hoofdafdeelingen der zichtbaar bloeiende planten
alleen gegrond op kenmerken van den embryo: op het getal en de
plaatsing van de embryonale bladeren, de zaadlobben (cotyledones) en
op de wijze waarop het pluimpje (plumula) en het worteltje (radicula)
zieh ontwikkelen. In onze besehouwing der embryo’s zullen wij zien
waarom zulke kenmerken van zoo groote waarde zijn voor de rangschikking,
namelijk omdat het natuurlijke stelsel op de afstamming is
gegrond.
Ketenen of reeksen van verwantschappen hebben blijkbaar een groo-
ten invloed op onze rangschikking. Niets is gemakkelijker dan een
menigte kenmerken op te sommen, die aan alle vogels gemeen zijn;
doch bij de schaaldieren is zulks tot heden nog onmogelijk geweest.
Er zijn schaaldieren, staande aan de beide einden der reeks, die nau-
welijks in een enkel kenmerk op elkander gelijken; echter, de soorten,
die aan beide einden staan, kunnen zonder tegenspraak worden bewe-,
zen — doordat zij duidelijk verwant zijn aan anderen en zoo vervol-
gens —- tot de klasse der schaaldieren te behooren, en niet tot een .
andere klasse van gelede dieren.
Ook de verspreiding over de aarde is dikwijls, ofsehoon misschien
niet zeer logisch, bij de rangschikking in acht genomen, vooral bij die
van zeer groote groepen van na verwante vormen. Temminck beweerde
de nuttigheid en zelfs de noodzakelijkheid van die handelwijze bij het
rangschikken van zekere groepen van vogels; door verscheidene insek-
ten- en kruidkenners is zij gevolgd.
Eindelijk, wat de betrekkelijke waarde van de verschillende groepen
van soorten aangaat, orden, onder-orden, families, on der-families, geslachten
enz., allen schijnen ten minste tot heden vrij willekeurig te zijn. Door
verscheidene goede kruidkenners, onder anderen door Bentham, is dio
willekeurigheid in het rechte daglicht gesteld. Bij de planten en insekten
heeit men voorbeelden, dat een groep van vormen eerst door de natuuronderzoekers
als een geslacht werd beschouwd, en vervolgens werd opge-
voerd tot den rang van een onder-familie: En waarom dat ? Niet omdat
nadere onderzoekingen belangrijke verschillen der lichaamsinrichting,
die voorheen over het hoofd waren gezien, aan het licht hadden gebracht,,
maar slechts omdat er naderhand vele verwante soorten met slechts
geringe verschillen waren ontdekt.
Al die hier behandelde regelen, hulpmiddelen en moeielijkheden bij
de rangschikking zijn te verklären — ten minste indien ik mij niet