
zijn verworven” l); meer uitdrukt, dan »dat wij in een groot aantal ge-
vallen niet kunnen begrijpen, hoe de instinkten zijn ontstaan.” Dit is in
zekeren zin volkomen juist; wat ik in het bijzonder echter duidelijker
trachtte te maken, was eenvoudig, dat in sommige gevallen instinkten,
niet door de ondervinding, dat zij nuttig waren, met voortdurende uit-
oefening gedurende achtereenvolgende generaties zijn verworven. Ik
had in mijn gedachten het geval der geslachtlooze insekten, die nooit
nakomelingschap nalaten om hetgeen zij door ervaring hebben geleerd,
te erven, en welke zelf het kroost zijn van ouders, die geheel andere
instinkten bezitten. De honigbij is het best bekende voorbeeld, daar
noch de koningin, noch de darren cellen bouwen, was afscheiden, ho-
nig verzamelen enz. Als dit het eenige geval was, zou men kunnen
beweren, dat de koninginnen, gelijk de vruchtbare wijfjes der hommels,
in vroegere tijden, gelijk thans de geslachtlooze werkbijen, gewerkt en
zoo allengs dit instinkt hadden verworven, dat later haar onvruchtbare
nakomelingen van haar overerfden, hoewel zij zelven dergelijke instinkten
niet meer practisch in toepassing brachten. Er zijn er echter ver-
scheidene soorten van honigbijen (Apis), welker onvruchtbare arbeidsters
eenigszins verschillende gewoonten en instinkten hebben, gelijk doo^hun
borstels wordt bewezen. Er zijn ook vele soorten van mieren, welker
Vruchtbare wijfjes, naar men aanneemt, zelven niet werken, maar door
de geslachteloozen worden bediend, welke zij in haar nesten sleuren en
gevangen houden; ook zijn de instinkten bij verschillende soorten (species)
van het zelfde geslacht (genus) dikwijls ongelijk. Allen, die het begin-
sel der ontwikkeling aannemen, zullen toegeven, dat de nauw verwante
soorten van het zelfde geslacht (genus) van een enkelen stamvorm af-
stammen, en toch hebben de onvruchtbare arbeiders der verschillende
soorten op de eene of andere wijze verworven, ongelijke instinkten. Dit
geval scheen mij zoo merkwaardig, dat ik het eenigszins uitvoerig in
mijn »Ontstaan der Soorten” uiteenzette, maar ik verwacht niet, dat
iemand, die minder vertrouwen dan ik zelf in de natuurlijke teeltkeus
stelt, de daar gegeven verklaring zal aannemen. Hoewel men de ontwikkeling
der wonderbare instinkten, welke de verschillende onvruchtbare
arbeiders bezitten, op eenige andere wijze verklären of onverklaard
möge laten, zal men toch, naar ik meen, gedwongen zijn toe te geven
dat zij niet door de door een volgende generatie overgeerfde ervaring
van eene generatie kunnen zijn verworven. Ik zou inderdaad blijde zijn,
1 Zie boven blz. 388. Dr. H. H. H. v. Z.
als iemand kon aantoonen, dat in deze redeneering het eene of andere
valsche besluit voorhanden was. Er kan worden bijgevoegd, dat het
bezit van hoogst ingewikkelde, alhoewel ook niet uit bewuste ervaring
gesproten instinkten, volstrekt niet uitsluit, dat insekten bij de wijziging
van hun arbeid onder nieuwe of eigenaardige omständigheden, hun in-
dividueele scherpzinnigheid mede in het spei brengen, hoewel dezfe
scherpzinnigheid zoover erfelijkheid daarbij medewerkt, zoowel als hun
instinkten, alleen door het uit de verandering in de kleine hersenen
hunner voorouders (waarschijnlijk hunner moeders) getrokken voordeel
kan Worden gewijzigd of benadeeld.
De verwerving of ontwikkeling van zekere reflexwerkzaamheden, bij
welke spieren, waarop de wil geen invloed kan uitoefenen, in werking
worden gebracht, vormt een geval, dat eenigszins met bovengenoemde
soort van instinkten overeenstemt, gelijk ik dat in mijn onlangs versehenen
werk over »Het Uitdrukken der Gemoedsaandoeningen” 1 heb uiteenge-
zet; want een bewustzijn, waarvan de kennis, dat het nuttig is, afhangt,
kan in het geval dier door onwillekeurige spieren volbrachte werkzaam-
heden niet in het spei zijn gekomen. De fraai aangepaste bewegingen
van het regenboogvlies, zoodra het netvlies door te veel of te weinig
licht wordt geprikkeld, zijn een dergelijk geval.
De schrijver van het artikel voegt met betrekking tot zijn woorden:
»het bewaard blijven van nuttige afwijkingen (variaties) van vroeger be-
staande instinkten” er bij: »De vraag is, van waar die afwijkingen?”
Niets wäre voor de natuurwetenschap wenschelijker, dan dat iemand in
Staat wäre, een dergelijke vraag te beantwoorden. Wat echter het onderwerp
betreft, dat ons thans bezig houdt, zal de schrijver toegeven, dat een menigte
afwijkingen, b.v. in de kleur en den aard van het haar, de vederen,
horens enz. kunnen zijn ontstaan, welke van de gewoonte en het nut
in vroegere generaties geheel onafhankelijk zijn. Als men de ingewikkelde
voorwaarden overweegt, waaraan de geheele bewerktuiging, van
de kiem af, gedurende achtereenvolgende trappen harer ontwikkeling is
onderworpen, schijnt het geenszins verwonderlijk, dat elk deel nu eil
dan tot veranderingen geneigd moet zijn; een waar wonder zou het
veeleer zijn. zoo twee individu’s van de zelfde soort (spedes) in alleb
geheel en al aan elkander gelijk waren. Waarom zouden, als dit wordt
toegegeven, ook de hersenen niet, even goed als alle andere liehaams-
deelen menigmaal in een lichten graad en onafhankelijk van de onder-
1 lste Ned. uitgaaf, blz. 37 v.v. Dr. H. H. H. t. Z.