
seheidt, worden zij algemeen door de natuuronderzoekers voor »goede
soorten” verklaard. Desniettemin laat zieh geen bepaald cnterium aan-
geven, waardoor men variabele vormen, locale vormen, onder-soorten
en vertegenwoordigende soorten als zoodanig kan herkennen.
Vele jaren geleden, toen ik de vogels van de afgezonderde Gala-
pagos^ eilanden, zoowel met elkander als met die van het Amen-
kaansche vasteland vergeleek, trof het mij hoe onbepaa d en
hoosst willekeurig het onderscheid is tusschen soorten en rassen.
Op de eilandjes van de kleine Madeiragroep vindt men vele msekten,
die in het schoone werk van Wollaston als rassen zijn beschreven,
maar die ongetwijfeld door de meeste andere entomologen als soorten
zouden zijn beschouwd. Zelfs Ierland heeft eenige dieren, die tegen-
woordig als rassen worden beschouwd, maar die door eenige Zoologen
voor soorten zijn gehouden. Verscheidene kundige vogelkenners beschou
wen het Schotsche roodhoen (Lagopus scoticus) slechts als een wel
kenbaar ras van het Noorsche sneeuwhoen (.Lagopus mutus) terwijl
verre de meesten het houden voor een duidelijke soort, eigen aan
Groot-Brittannie. Een groote afstand tusschen de woonplaatsen van
twee twijfelachtige vormen doet vele natuuronderzoekers beiden alsver-
schillende soorten beschouwen; maar, heeft men terecht gevraagd: hoe
groot moet die afstand wel zijn? Als die tusschen Amerika en Europa
groot genoeg is, zal dan die tusschen het vasteland en de Azoren, of
Madeira, of de Ganarische eilanden voldoende zijn?
B D Walsh, een uitstekend insektenkenner der Vereemgde Staten,
heeft onlangs zoogenaamde phytophage (plantetende) vaneteiten en
soorten beschreven. De meeste plantetende insekten leven van eene soort
of van eene groep van planten; eenigen leven van vele soorten zonder
onderscheid, zonder daardoor echter te worden veranderd. Walsh heeft
nu echter andere dergelijke gevallen waargenomen waann insekten,
die, op andere planten levende, werden gevonden, öf als larve, of als
volmaakt insekt, öf in beide toestanden, geringe maar eonstante verschilfen
in kleur, grootte of aard der afscheidingen aanboden. In eenige
gevallen verschillen alleen de mannetjes, in andere gevallen de manne-
tjes en de wijfjes in geringe mate van elkander. Zijn de verschillen
iets sterker uitgedrukt en zijn beide seksen en als ontwikkehngstrap-
pen aangedaan, dan wordt zulk een vorm door alle entomologen v o j
een soort verklaard. Geen waarnemer kan echter voor anderen nauw-
heurig bepalen, zelfs als hij het voor zieh zelven wel kan doen, vek,
van deze phytophage vormen verscheidenheden en welke soorten moe-
ten worden genoemd. Walsh noemt die vormen, van welke men kan
onderstellen, dat zij zieh, als zij daartoe worden gedwongen, kruisen,
verscheidenheden, en die, welke het vermögen om met elkander te
paren hebben verloren, soorten. Daar de verschillen daarvan afhangen,
dat de insekten zieh lang met verschillende planten hebben gevoed, zoo
kan men niet verwachten, thans overgangsvormen tusschen de verschilfende
vormen te vinden. De natuuronderzoeker verliest daardoor den
besten leiddraad bij de bepaling, of dergelijke twijfelachtige vormen
als verscheidenheden, dan wel als soorten moeten worden beschouwd.
Dat is noodzakelijk eveneens bij nauw verwante Organismen het geval,
welke verschillende vastelanden of eilanden bewonen. Is echter daaren-
tegen een dier of plant wijd verspreid over een en het zelfde vasteland
of bewoont het vele eilanden van den zelfden archipel, en vertoont het
in de verschillende gebieden verschillende vormen, dan heeft men
altijd groote kans tusschenvormen te vinden, welke de uiterste vormen
met elkander verbinden, en deze worden dan tot den rang van verscheidenheden
teruggebracht.
Eenige weinige natuuronderzoekers beweren, dat dieren nooit verscheidenheden
bezitten; dan hechten zij echter aan de geringste verschillen
de waarde van soortkenmerken; en als zelfs idöntiek de
zelfde vorm in twee verschillende landen of in twee verschillende geologische
formaties wordt gevonden, dan gelooven zij, dat twee verschillende
soorten in het zelfde gewaad steken. De uitdrukking: soort, wordt
daardoor tot een nutteloos afgetrokken begrip, waaronder men een
bijzondere scheppingshandeling verstaat en aanneemt. Het is zeker, dat
vele, door bevoegde rechters als verscheidenheden beschouwde vormen
in hun kenmerken zoo völkomen op soorten gelijken, dat zij door even
bevoegde mannen daarvoor zijn gehouden. Maar het is monnikenwerk
de vraag te bespreken, of zij soorten of verscheidenheden moeten worden
genoemd, zoolang er nog geen algemeen aangenomen bepaling van
deze beide uitdrukkingen bestaat.
Vele dezer sterk uitgedrukte verscheidenheden of twijfelachtige soorten
verdienden wel een nadere beschouwing, want men heeft, bij het vaststellen
van den rang, waarop zij aanspraak hebben, vele bewijsgronden te hulp ge-
roepen, geput uit hun geographische verspreiding, overeenkomstige variatie,
bastaardvorming, enz. De ruimte laat echter niet toe, zulks hier uiteen
te zetten. Een zorgvuldig onderzoek zal in vele gevallen ongetwijfeld