
Die moeielijkheid, ofschoon onoplosbaar schijnende, vermindert, of
verdwijnt, naar ik geloof, geheel en äl, als wij ons herinneren, dat de
teeltkeus kan worden toegepast op de familie zoowel als op het indi-
vidu, en dat zij op die wijze haar doel kan bereiken. Dus wordt een
welsmakende plant gekookt en het individu vernietigd ; maar de tuin-
man zaait zaad van de zelfde verscheidenheid, en hij zal ongeveer de
zelfde plant wederkrijgen. Een rund wordt geslacht, dat is gemest en
waarvan men vermoedt, dat het vet en het mager wel dooreen is gegroeid;
maar de veefokker gaat getroost naar het zelfde ras, en twijfelt niet
of hij zal weder een dergelijk stuk vee vetmesten. Ik heb zulk een
groot vertrouwen in de macht der teeltkeus, dat ik niet twijfel of een
runderras, hetwelk altijd ossen met buitengewoon lange horens oplevert,
kan langzamerhand worden gevormd — door zorgvuldig de stieren en
koeien met de längste horens uit te kiezen — tot een ras, waarvan de
ossen al längere horens zullen vertoonen, en desniettemin is er geen
enkele os, die ooit zijn soort heeft kunnen voortplanten Zoo geloof
ik, dat het ook met de gezellig levende insekten is gegaan: een geringe
wijziging van het lichaam of van het instinkt, in verband met den on-
vruchtbaren staat van zekere leden der maatschappij, was nuttig voor
de geheele gemeente; ten gevolge daarvan genoten de mannetjes en
wijfjes zekere mate van welzijn, en droegen aan hun vruchtbare nako-
melingen de strekking over om onvruchtbare jongen, die de zelfde wijziging
bezaten, voort te brengen. En ik geloof, dat dit zieh heeft her-
haald zoo lang totdat het groote verschil was ontstaan, hetwelk wij nu
zien tusschen de vruchtbare en onvruchtbare wijfjes der zelfde soort.
Maar nog hebben wij het toppunt der zwarigheid niet aangeroerd,
namelijk het feit, dat de werkers van verschillende soorten van mieren
niet slechts van de vruchtbare wijfjes en van de mannetjes verschillen,
maar ook van elkander, somtijds zelfs in een ongelooflijk hoogen graad,
zoodat zij daardoor in twee of wel in drie kästen zijn verdeeld. Bo-
vendien gaan die kästen veelal niet ongevoelig in elkander over, maar
staan volkomen op zieh zelven; ja zij verschillen onderling evenveel
van elkander als twee soorten van het zelfde geslacht, of liever als twee
geslachten van de zelfde familie van elkander onderscheiden zijn. Zoo
zijn er bij Eciton werkers en Soldaten onder de onzijdigen. Bij Gryp-
toeerus dragen de werkers van een enkele käste een wonderlijk soort
van schild op het hoofd, waarvan het gebruik volkomen onbekend is.
Bij den Mexikaanschen Myrmecocystus verlaten de werkers van e6ne käste
„ooit het nest; zij worden gevoederd door de werkers van een andere
caste, en zij hebben een ontzaglijk ontwikkelden bmk, die een soort van
honig afscheidt, de plaats vervangende van den homg, welke wordt af-
geschehen do^r de bladluizen, da, | door de melkkoeien, zooals ztj
mögen worden geheeten, die door onze Europeesehe mieren op stal
worden gezet en gemolken.
Men zou waarlijk op de gedachte komen, dat ik een al te groot vertrouwen
stel in de macht der natuurlijke teeltkeus, als men hoort, dat
ik niet toestem, dat zulke wonderbare en wel bewezen feiten ' « i j n ge-
heele leer omverwerpen. In het meer eenvoudige geval van onzijdige
insekten, die allen van eene käste zijn, en welke, naar ik vast geloo,
door de natuurlijke teeltkeus verschillend zijn geworden van de vruchtbare
wijfjes en mannetjes - in dit geval mögen wij door analogie van
de gewone veranderingen, veilig besluiten, dat elke opvolgende, geringe
nuttige wijziging waarschijnlijk niet in eens bij alle onzijdigen van het zelfde
nest is versehenen, maar bij slechts eenigen. Verder, dat door het lang aan- •
houdend voor de voortplanting uitkiezen van de vruchtbare ouders, die de
meeste onzijdigen met de nuttige wijziging vollbrachten alle onzijdigen ten
laatste het verlangde kenmerk verkregen Zoo beschouwd, spreekt het
van zelf, dat wij nu en dan in het zelfde nest onzijdigen moeten vm-
den die alle trappen en overgangen vertoonen, en dit doen wij ook, ja
zelfs betrekkelijk dikwijls, als wij in acht nemen hoe weinig onzijdige I n sekten
buiten Europa nog zorgvuldig zijn onderzocht. F. Smith heeft bewezen,
hoe sterk de onzijdigen onder de Europeesche mieren van elkander
in grootte en soms in kleur verschillen, en dat de uitersten somstijds door
individu’s, genomen uit het zelfde nest, volkomen aaneen kunnen worden ge-
schakeld : ik zelf heb dit eveneens kunnen waarnemen. Het gebeurt dikwijls,
dat de grootere of de kleinere werkers het talrijkst of dat beiden tal-
Tiik ziin terwijl de tusschenvormen schaars zijn. Formica flava heeft
groote en kleine werkers en eenigen van middelbare grootte; en bij die
soort hebben, zooals Smith heeft waargenomen, de groote werkers enkel-
•voudige oogen (ocellt) welke, hoewel klein, toch zeer goed te zien zijn;
iterwiil de kleine werkers slechts rudimenten van oogen bezitten. Ik heb
■verscheidene voorwerpen van die werkers zorgvuldig ont eed, en kan
bevestigen, dat de oogen veel minder ontwikkeld zijn bij de kleine werkers
dan uit de mindere grootte van hun lichaam zou kunnen worden verklaard.
Ook geloof ik, maar kan het niet even onbepaald verzekeren, dat de
werkers van gemiddelde grootte ook oogen (ocelli) hebben, die het