
284; over grijpstaarten, 283; over .
de visschen van Panama, 515; over
het langdurig bestaan blijven der
vormen bij visschen, 558; over de
ledematen van Lepidosiren, 630.
Gymnotus, 235.
H.
Ha a i e n , volgens sommigen de
hoogste visschen, 503.
Ha a s , of hij soms holen graaft?
361.
Ha a s t , over vroegere bergijsstroo-
men van Nieuw-Zeeland, 537.
H a e c k e l (E.), over embryo’s, 13;
over de rangschikking (klassificatie)
en de lijnen van afstamming, 608.
H a g e d i s s e n , wildheid en mak-
heid van —, 345; zieh doodhou-
den van —, 349.
H a g u e , over mieren, die van haar
doode makkers schrikken, 407, 408.
Ha k e n , aan palmen, 244; aan
zaden op eilanden, 565.
Halcyonidae, instinkt, 369.
Ha l dm an , over de ontwikkelings-
hypothese, 30.
Halitherium, 496.
Ha l l (J.), over den nestbouw der
eksters, 358.
Ha l l e t , methode van teeltkeus van
—, 188.
H a n e n e s t e n , 354.
H a r c o u r t (E. V.), over het ver
loren gaan van het trek-instinkt
bij vogels, 339; over vogels op
Madeira, 339, 343, 564.
H a r e n , verband (correlatie) tus
sehen — en tanden, 55, 192.
H a r t i n g (P.), over Dr. J. E Door-
nik, 28; over den schrijver der
„Sporen”, 30.
Ha r t o g h He y s v a n Zo u t e -
v e e n (Dr. H.), vertaalt de Afstamming
van den Mensch en het Uit
drukken der Gemoedsaandoeningen
en maakt aanteekeningen op die
werken, 5.
H a r t u n g , over zwerfblokken op
de Azorische eilanden, 529.
H a v e r en zeewater, 552.
H a z e l h o e n d e r s , 306.
H a z e l n o t e n , zinkenspoedig,524.
H e a r n e , gewoonten van den be -
ver, 224; over woningen van den
bever en de muskusrat, 360.
H e c h t s p r i e t e n der cirrhipeden,
638.
He c t o r , over vroegere bergijsstroo-
men in Nieuw-Zeeland, 537.
He e r (Oswald) , over de bewo-
ners der Zwitsersche paaldorpen,
60; over de flora van Madeira,
150.
Heide, verandering van den planten-
groei van de 114.
H e i n e c k e n (D.), over trek vogels
en Standvogels, 339.
Hdianthemum, 266.
Helicopsyche, 64/.
Hdix pomatict, zeewater verdragend,
569, 570.
He l m h o l t z , over onvolmaakthe-
den van het menschelijk oog, 250.
Helosciadium, 524.
Hen, zonderlinge broedplaats eener —
353; kakelen der wilde —, 372.
H en s e n, over de oogen der cepha-
lopoden 237.
H e n s i n g e r , sommige planten
werken op witte dieren in, 54.
He r b e r t (Tho m.), over de mak-
heid der vogels op Mauritius, 345.
He r be r t (W), over den strijd voor
(om) het bestaan, 22, 105; over
soorten en varieteiten, 29. 34;
over onvruchtbaarheid der bastaar-
den, 413.
He r f s t n e s t , 360.
H e r h a l i n g , vegetatieve — , 19o
H e rma p h r o d i e t e n , zieh krui-
send, 140, 141.
H e rma p h r o d i t i sme der cirrhipeden,
637.
H e r m e 1 ij n , trekken van de —,
370.
He r o n (Sir R.), over een pauw,
132.
H e r s e n e n veranderingen in de
— , 378.
H e r t , vliegend — , vechten van het
— 131.
He r t e n , verstooting van gewonde
— uit de kudde, 371,
H e w i t t , over den strijdzuchtigen
aard van gekruiste fazanten, 385;
over de onvruchtbaarheid van eer-
ste kruisingen, 427.
H e w i t s o n (G.), over de makheid
der eksters in Noorwegen, 347;
over den nestbouw van de vink,
359
Hibiscus Manihot, 549, 554.
Hieracium, 88.
H i l a i r e (A 1 ph. St.). veranderlijk-
heid van sommige planten, 266.
Hi l a i r e (Ge o f f r. St.), over de
makheid der Egyptische kraai, 347;
over de sociale instinkten der zwa-
luwen. 364.
H i l a i r e (Et i e n n e Ge ' of f roy
St.), over de veranderlijkheid der
soort, 28.
Hi l a i r e ( I s i d o r e Ge o f f r o y
S t.), over Lamarck en Buffon, 27 ;
over soortkenmerken, 33.
Hi l d e b r a n d , Corydcdis met haar
eigen stuifmeel onvruchtbaar, 413.
Hi lgendorf over tusschenvormen,
463.
H i m a l a y a , bergijs van den - ,
536; plantengroei van den—,541.
Hi n d e r p a l e n tegen de ver -
meerdering, 110.
Hinnus, 442. 443.
Hipparion, 297, 495.
Hippeastrum. 413, 414, 423.
Hippobosca, 109.
Hippocampus, 283.
Hippoglossus pinguis, 279.
Hirundo, 356.
H i s t e r , houdt zieh dood, 348.
Ho e n d e r s , niet door tamme hon-
pen aangevallen. 309; instinkten
van nog niet uit het ei gekomen
363; pasgeboren —, 383, 388.
Ho fme i s t e r , over de bewegingen
der planten, 292.
Ho g g , over het trekinstinkt bij
schapen, 342.
Hö g g s t r ö m , over het trekken
der hermelijnen, 370.
Holcus saccharatus, 552.
Ho l e n , bewoners der —, blind, 183.
Ho l o t h u r i e n , 287.
Home , over denoorsprongvan Col-
Ho mm e l s , cellen der —, 320;
zonderling instinkt van —, 373;
wegen en bromplaatsen der —, 403.
H o m o g e e it, 613
H om o p l a s t i s c h , 613.
Ho mo t y p i e , 611.
H o n d , staande, gewoonten van den
. —, 308.
H o n d e n , kaalhuidige — hebben
een onvolkomen gebit, 55; gelijke-
nis tusschen hun kaken en die van
Thylacinas, 59; — stammen van
verschillende vormen af, 61; bar-
barijsche •-*=-, 192; instinkten der
tamme — , 308; erfelijka tamheid
der —, 309; zonderling instinkt van
—, 370; — leeren door nabootsing,
378 ; moeilijke tembaarheid van
verwilderde —, 381; bijzondere en
erfelijke instinkten van bepaalde
rassen van —, 381 v. v .; overge-
erfde antipathie bij —, 388; vrucht-
baarheid der —rassen onderling,
416, 417; zekere Zuid-Amerikaan-
sche — paren niet gemakkelijk met
Europeesche, 436; lichaamsverschil-
len tusschen jonge en oude —, 621.
H o n i g b a k j e s , 136.
H o n i g b ij, 319, 321, 365: zie Bijen.
H o o g la n d g ans , 226; door een
dikkopeend verdedigd, 372; wij-
ziging van het instinkt bij de —,
383; — van Australie, 384.
H o o k e r (J. D.), verzoekt Darwin
een uittreksel uit diens handschrift
publiek te maken, 10; flora van Van
Diemensland, 36; met Darwin’s
werk vroeg bekend, 42; acht vele
van Darwin’s Stellingen goed be-
wezen, 97; veranderlijkheid niet
rechtstreeks door menschen veroor-
zaakt, 122; planten van Nieuw-Zee-
Jand, 173 540; over acclimatisee-
ring van boomen van de Himalaya,
186; over de bevruchting van ei-
tjes, 263; over bergijs van den Libanon,
536; over steendijken in
Sikkim, 537; over planten van
Vuurland, 538; over Amerikaan-
sche planten, 543; over Nieuw-
Hollandsche planten, 144, 539, 603;