dan de omringende oppervlakte; deze omringende vlakte is bij gevolg
allengs lager geworden, terwijl de rijen van harder gesteente bleven
staan. Niets geeft een sterkeren indruk van de verbazende lengte van
den vervlogen tijd (naar onze denkbeelden van tijd), dan de hierdoor
verkregen overtuiging, dat de inwerking der atmosfeer, die schijnbaar
zoo gering is en zoo langzaam schijnt plaats te hebben, zoo groote
resultaten heeft voortgebracht.
Hebben wij hierdoor een indruk gekregen van de langzaamheid, waar-
mede het land door de werking van den dampkring en de zee wordt
afgeknaagd, zoo is het, om den duur der vervlogen tijdsruimten te
schatten, nuttig, aan den eenen kant om zieh een voorstelling te maken
van de hoeveelheid gesteenten, welke over de geheele oppervlakte van
uitgestrekte landstreken is weggevoerd, aan den anderen kant om de
dikte onzer afgezette lagen (sedimentaire formaties) te beschouwen. Ik
herinner mij door het feit der ontblooting (denudatie) in hooge mate
getroffen te zijn geweest, toen ik vulkanische eilanden zag, die rondom
zoodanig door de golven waren afgespoeld, dat zij als rotswanden van
300 tot 700 meters loodrecht omhoog rezen, terwijl men uit de flauwe
helling der vroegere vloeibare lavastroomen op den eersten blik kon
opmerken, hoe ver zieh eens de harde rotslagen in den open oceaan
moeten hebben uitgestrekt Het zelfde blijkt soms nog duidelijker uit
cde verschuivingen, die groote spleten in de gesteenten, längs welke de
lagen aan de eene zijde honderden meters omhoog zijn gestegen, of aan
de° andere zijde gezakt; want sedert de aardschors daar barstte (om
het even öf de opheffing of daling plotseling, öf, gelijk de meeste geo-
logen tegenwoordig aannemen, langzamerhand op vele afzonderlijke
punten heeft plaats gegrepen), is de oppervlakte van den grond wedei
zoo volkomen vlak geworden, dat geen spoor van die verbazende spleten
daaraan uiterlijk meer is te zien. Zoo strekt zieh de Gravenspleet b. v.
over een lengte van ruim 48 kilometer uit, en over deze geheele lengte
zijn de van beide zijden hier samenkomende lagen van ¿00 tot 1 0 0 0
meter respectievelijk loodrecht opgeheven of gedaald. Professor Ramsay
heeft in Anglesea een daling van 765 meter beschreven, en hij zegt mij»
dat hij zieh overtuigd houdt, dat in Merionethshire een daling van 4000
meter heeft plaats gehad. En toch verraadt in de zegevallen de oppervlakte
van den grond niets van dergelijke zonderlinge bewegingen, daar
de lagen gesteenten, die boven de spieet uitstaken, zoo geheel zijn weg-
gespoeld, dat de bodem weder effen is geworden.
Van den anderen kant is ook de dikte der afgezette lagen in alle
deelen der wereld verwonderlijk groot. In de Cordilleras schatte ik
een conglomeraatbedding op een dikte van 3300 meter; en hoewel
conglomeraatbeddingen waarschijnlijk sneller zijn opgehoppt dan fijner
afzetsels, draägt toch elk daarvan, daar zij uit afgeslepen en ronde
rolsteenen wordt gevormd, den Stempel van een langen tijd; zij dienen
om aan te toonen, hoe langzaam de lagen opgehoopt zijn moeten worden.
Prof. Ramsay heeft mij de grootste dikte opgegeven, in de meeste ge-
vallen door werkelijke meting verkregen, van elke vorming in verschiffende
gedeelten van Groot-Brittanje: het volgende is de uitkomst:
Palaeozoische lagen (zonder steenkool en bruinkool) 19,000 meter.
Secundaire | 4,400 *
Tertiaire „ l|p | »
Samen 24.150 meter. Eenige vormingen, die in Engeland door dünne
beddingen worden vertegenwoordigd, hebben een dikte van vele honderden
meter op het vasteland. Bovendien, tusschen elke vorming zijn er, naar
het gevoelen der meeste geologen, ontzaglijk lange tijdvakken verloopen.
Zoodat de hooge stapel van bezonken en afgezette lagen slechts een
gebrekkig denkbeeid geeft van den tijd, dien er is verloopen sedert zij
werden gevormd: en hoeveel tijd is er noodig geweest tot de vorming
zelve! De beschouwing dezer verschiffende feiten maakt op den geest
bijna den zelfden indruk als de ijdele poging zieh een begrip van de
eeuwigheid te vormen.
En toch is die indruk gedeeltelijk valsch. Croll maakt in een belang-
wekkend opstel de opmerking, dat wij niet daarin°dwalen, »dat wij ons
den duur der geologische perioden te lang voorstellen , maar wel in de
schatting van dien duur in jaren. Als geologen groote en ingewikkelde
verschijnselen waarnemen, en dan getallen welke verscheidene miffioenen
jaren voorstellen, dan brengen deze beide een geheel verschiffenden
indruk voort, en de getallen worden dadelijk voor te klein verklaard.
Met betrekking tot de ontblooting door den dampkring bewijst echter
Croll door berekening der bekende, jaarlijks door sommige rivieren
afgevoerde slib, in verhouding tot hun stroomgebied, dat 56 meter door
de inwerking der atmosfeer verbrokkeld gesteente in den loop van een
millioen jaren van de gemiddelde hoogte van het geheele gebied worden
afgenomen. Dit resultaat schijnt verbazend, en verschiffende waarnemin-
gen leiden tot het vermoeden, dat het wel veel te groot zal zijn; maar.