
dat de vleugelbeenderen van de tamme eend minder en de beendeten
“ de pooten meer wegen, in verhouding tot,hrt geheele g e in t e d a n
de zelfde beendeten van de wilde eend; en het scbijnt mij toe, dat die
wijziging veilig daaraan mag worden toegeschreven, dat de tamme een
3 nlnder vliegt en veel meer loopt dan haar wi de bloedverwant.
De groote en erfelijke ontwikkeling van de uiers der koeien en gei en,
in landen waarin zij dagelijks worden gemolken, vergeleken met
toestand dier deelen in andere landstreken, waar het melken met
eebruik is, geeft ons een ander voorbeeld van de uitwerkselen der g
woonte Er is geen enkel tarn dier op te noemen, hetwelk met m
sommige landen hangende ooren heeft, en het gevoelen dier schwere,
welke beweren, dat die hangende ooren mets anders zijn dan een ge
vols van het niet-gebruiken der oorspieren, omdat die dieren voor
seen eevaar behoeven te vreezen, is voorzeker zeer aannemelyk.
Er ziin vele wetten, die de wijzigingen en verändernden^ regeeren,
en sommigen daarvan zijn vrij verstaanbaar: ook zullen wij daarover
in het vervolg het noodige zeggen. Hier bepalen wy ons. slechts bij
hetgeen men correlatieve variatie zou kunnen noemen. Gewichtige ver-
andering in den embryo of in de larve zal waarschijnlijk ook verande-
ringen in het rijpe dier ten gevolge hebben. Bij monsters zijn de wis-
selbetrekkingen tusschen volkomen onderscheidene deelen soms zeer
zonderling- in het groote werk van Isidore Geoffroy St. Hilaire vmdt
men daarvan vele voorbeelden. De veefokkers beweren, datl^ e^ ‘
maten altijd vergezeld gaan van een langen kop. Sommige betrekkm-
gen der deelen tot elkander zijn hoogst grillig en zonderling :^zoo zijn
hatten met blauwe oogen altijd en onveranderlijk doof. De heer Toit
heeft intusschen voor körten tijd opgemerkt, dat dit tot de katers b -
nerkt is. De kleur en andere lichamelijke bijzonderheden staan ook
veeltijds met elkander in verband, waarvan men vele opmerkelijke voorbeelden
zoowel bij de dieren als bij de planten vmdt. Uit de door
Heusinger verzamelde feiten schijnt te blijken, dat Witte schapen en
varkens andere uitwerkselen van plantaardige vergiften ondervmden dan
anders gekleurde dieren. Professor Wyman heeft mij onlangs een zeer
leerzaam dergelijk geval medegedeeld. Op zijn tot eemge farmers m
Florida gerichte vraag, hoe het kwam dat al hun zwijnen zwar^ waren
verkreeg hij ten antwoord, dat de zwijnen de kleurwortel (Lachnantes)
vraten, dat deze hun beenderen rose kleurde en maakte dat bij a e
varkensrassen, de zwarte uitgezonderd, de hoeven afvielen, een
crackers (d. i. der settlers in Florida) voegde er bij: >Wij kiezen
uit elke toom biggen de zwarte als fokdieren uit, omdat deze alleen
kans hebben te gedijen.” Kaalhuidige honden hebben onvolkomene
tanden; langhange en krulharige herkauwende dieren hebben, naarmen
wil, groote geschiktheid om lange en vele horens te verkrijgen; duiven
met bevederde pooten hebben een vlies tusschen de twee buitenste tee-
nen; duiven met körte bekken hebben kleine, en duiven met lange
bekken groote pooten. Vandaar dat als men individu’s, welke derge-
lijke bijzonderheden vertoonen, voor de voortteling uitkiest en daardoor
hun eigenaardige kenmerken tot sterker ontwikkeling brengt, men tevens
onopzettelijk en onwillekeurig andere deelen des lichaams zal wijzigen,
als een gevolg van het geheimzinnige verband (correlatie), dat er tusschen
de verschillende lichaamsdeelen bestaat.
De uitwerking van de verschillende öf volkomen onbekende öfonvol-
komen bekende wetten, die de wijzigingen besturen, is even onderschei-
den en raadselachtig als die wetten zelven. Het is wel de moeite
waard de verschillende verhandelingen, die er over onze van oudsher
verbouwde planten, zooals over de hyacint, den aardappel, de dahlia
en ve!e anderen bestaan, nauwkeurig en zorgvuldig te bestudeeren; en
het is waarlijk verwonderingwekkend de ontelbare punten op te merken,
waarin de rassen en onderrassen van elkander verschillen, al mögen
die verschillen slechts gering schijnen. De geheele bewerktuiging
schijnt vervormbaar te zijn geworden, en een strekking te hebben ver-
kregen om in kleinigheden van den oorspronkelijken grondvorm af te
wijken.
Een niet erfelijke wijziging is voor ons van geen belang. Doch het
getal en de verscheidenheid van erfelijke afwijkingen, zoowel van een
gering als van een zeer groot physiologisch belang, zijn oneindig. Het
werk van Dr. Prosper Lucas, twee lijvige boekdeelen, is het beste en
volledigste over dit onderwerp. Er is geen veefokker, of hij is overtuigd
van de groote geneigdheid tot overerven, die sommige eigenschappen
vertoonen. »Gelijk brengt gelijk voort”, is zijn gewoon gezegde, enhet
kon slechts in het brein van menschen zonder ondervinding opkomen
om aan de erfelijkheid te twijfelen. Als de eene of andere afwijking
van den normalen toestand dikwijls voorkomt, en wij haar in den va-
der en in het kind geopenbaard zien, dan moeten wij gelooven, dat zij
een uitwerksel is van de zelfde oorzaak, die op beiden heeft gewerkt.
Maar wanneer onder individu’s, klaarblijkelijk aan den zelfden invloed