
-oever terug. Welk een tegenstelling met alle dieren, zoowel die op het
land als die in het water leven, in Europa, welke, zoo vaak zij door het
gevaarlijkste dier, den mensch, worden opgejaagd, dadelijk instinktmatig
een schuilplaats in het water zoeken.
De makheid der vogels op de Falklandseilanden is bijzonder daarom'
merkwaardig, omdat hun meestal tot de zelfde soorten behoorende verwan-
ten op Vuurland, vooral de grootere vogels, buitengewoon schuw zijn,
daar zij hier sedert vele geslachten ijverig door de wilden werden ver-
volgd. Verder is bij deze eilanden en bij de Galapagos opmerkelijk,
dat, gelijk ik in mijn »Reis om de Wereld” door vergelijking der ver-
^chillende berichten, tot aan den tijd van ons bezoek aan deze eilanden
heb aangetoond, de vogels langzamerhand hoe langer hoe minder
mak zijn geworden, en als men bedenkt, in hoe hooge mate zij in den
loop der beide laatste eeuv/en nu en dan aan vervolging waren bloot-
igesteld, dan moet het ons verwonderen, dat zij niet veel wilder zijn geworden
; men ziet daaruit, dat de vrees voor den mensch slechts langzaam
wordt verkregen.
In lang bewoonde landen, waar de dieren een hoogen graad van in-
stinktmatige algemeene voorzichtigheid en vreesachtigheid hebben opge-
daan, schijnen zij zeer spoedig van elkander en misschien zelfs van
andere soorten *e leeren, om voor elk afzonderlijk voorwerp schuw, en op
hun hoede te zijn. Het is algemeen bekend, dat ratten en muizen zieh
miet lang in de zelfde soort van vallen laten vangen, hoe verleidelijk het
lokaas ook möge zijn 1; daar het echler zelden voorkomt, dat een, die
werkelijk reeds was gevangen, weder ontsnapt, zoo moeten de andere
het gevaar hunner makkers hebben leeren kennen. Zelfs het verschrik-
kelijkste ding, als het nooit in gevaar brengt en niet instinktmatig wordt
gevreesd, aanschouwen de dieren weldra met de grootste onverschillig-
heid, gelijk wij bij onze spoorti einen kunnen waarnemen. Welke vogel
is zoo moeielijk te besluipen als een reiger, en hoe vele geslachten
zouden wel moeten verloopen, eer hij deze vrees voor den mensch
had afgelegd ? En toch verhaalt Thompson a, dat deze vogels, na een
ondervinding van weinige dagen, een spoortrein onbevreesd op een half
geweerschot afstands voorbij zien snellen.8 Hoewel niet te betwijfe-
1 E. P. Thompson, „Passions of Animals”, blz. 29.
* „Nat. Hist, of Ireland, Birds”, II, blz. 433.
1 [Ik veroorloof mij hier te wijzen op de bevestiging, welke deze op-
garen voor körten tijd hebben gevonden in een briefwisseling tusschen
len valt, dat de vrees voor den mensch in lang bewoonde streken ge-
deeltelijk steeds op nieuw wordt verworven, zoo is zij toch zeker te-
gelijkertijd ook instinktmatig; want de nog in het nest zittende jonge vogels
schrikken over het algemeen, als zij den mensch voor het eerst zien,
en vreezen hem in allen gevalle veel meer, dan de meeste oude vogels op
de Falklands- en Galapagos eilanden doen, nadat zij aan jarenlange
vervolgingen zijn blootgesteld geweest.
Wij hebben overigens in Engeland zelf voortreffelijke voorbeelden, dat
de vrees voor den mensch geheel in overeenstemming met het gemid-
delde gevaar wordt verkregen en overgeerfd, want, gelijk reeds voor
langen tijd de Hon. Daines Barrington heeft opgemerkt \ zijn al onze
groote vogels, jonge zoowel als oude, buitengemeen schuw. Nu kan er
toch echter geen betrekking bestaan tusschen grootte en vrees, gelijk
dan ook op nog onbewoonde eilanden bij de eerste bezoeken de groote
vogels altijd even mak waren als de kleine. Hoe voorzichtig is niet
onze ekster; voor paarden en runderen vertoont zij echter geen vrees,
en gaat zelfs dikwijls op hun rüg zitten, geheel gelijk de duiven op de
Galapagos in 1684 op Cowley’s schouders gingen zitten. In Noorwegen,
waar de ekster niet wordt vervolgd, pikt zij haar voedsel »dicht voor
de deuren op, en dringt zelfs dikwijls de huizen binnen.” 2 Zoo is ook
de bonte kraai (Corvus cornix) een onzer schuwste vogels; in Egypte
daarentegen is zij volkomen mak.8 Onmogelijk kan elke individueele
jonge ekster en kraai in Engeland door den mensch bang zijn gemaakt,
en toch zijn zij allen uiterst bevreesd; op de Falk'ands- en Galapagos-
eilanden moeten daarentegen vele oude vogels, en vroeger reeds de
voorouders van deze verschrikt geworden, en getuigen zijn geweest van
Dr. Rae en den heer Goodsir (zie »Nature”, 3, 12 en 19 Juli 4883). De
eerste zegt, dat de wilde eenden, talingen enz., die zekere streken bewoonden,
waardoor de Pacific-spoorweg in Ganada werd aangelegd, alle vrees voor de
treinen reeds binnen weinige dagen na de opening van het verkeer hadden
verloren, en de laatste getuigt het zelfde van de wilde vogels in Australie,
terwijl hij er bijvoegt: »Op het bestendig geraas van een druk verkeer, zoowel
als de onophoudelijke onrust en het heisch alarm van een groot spoorweg-
station, die op een steenworp afstands van hun woonplaatsen plaatsgrijpen,
slaan deze gewoonlijk zoo buitengewoon waakzame en voorzichtige vogels (d.i de
wilde eenden) thans volstrekt geen acht. Als ik niet vreesde uw ruimte in
onbehoorlijke mate in beslag te nemen, dan zou ik u nog vele andere bewijzen
voor de juistheid van Dr. Rae’s opmerkingen kunnen geven.” Romanes.]
1 „Philosoph. Transact.” 1873, blz. 264.
a G. Hewitson in „Mag. of Zool. and Bot.”, II, blz. 311.
* Geoffr. St. Hil., „Ann. du Mus.”, t. IX, blz. 417.