
de vorming van lange rijen heuvels en van ruggen in het binnenland.
De natuurlijke teeltkeus kan slechts werken door het bewaren en op-
stapelen van oneindig kleine, erfelijke wijzigingen, allen nuttig voor het
schepsel, dat behouden blijft; en gelijk de hedendaagsche geologie zulke
dwaasheden als de uitholing van een groot dal door een enkele zond-
vloedgolf volkomen heeft uitgeroeid, zal ook de leer der natuurlijke
teeltkeus, daar zij op waarheid is gegrond, het geloof aan een onop-
houdelijke schepping van nieuwe bewerktuigde wezens of van een groote
en plotselinge wijziging in hun lichamen, volkomen uitroeien.
OVER. DE KRU1SING DER INDIVIDU’S.
Wij moeten hier weer een kleine afwijking van ons onderwerp inlas-
schen. Bij dieren en planten met gescheidene seksen spreekt het van
zelf, dat twee individu’s altijd moeten paren om jongen voort te bren-
gen: met uitzondering evenwel van het zonderlinge en nog niet goed te
begrijpen geval van parthenogenesis. Doch bij de hermaphroditen, is
het volstrekt niet noodzakelijk, dat twee individu’s samen paren. Echter
ben ik zeer genegen om te gelooven, dat bij alle hermaphroditen
twee individu’s, hetzij nu en dan, hetzij gewoonlijk samen komen om
te paren. Dit gevoelen werd voor langen tijd aarzelend door Sprengel,
Knight en Kölreuter geopperd. Wij zullen zien welk een belangrijke
zaak dit is: doch ik moet hier dit onderwerp met de grootste beknopt-
heid behandelen, ofschoon ik bouwstoffen voor een wijdloopige beschou-
wing heb verzameld. Alle gewervelde dieren, alle insekten en eenige
andere groote groepen van dieren paren telkens om jongen voort te
brengen. De nieuwste onderzoekingen hebben het getal van onderstelde
hermaphroditen zeer verminderd, en bewezen, dat een menigte echte
hermaphroditen paren, dat is, twee individu’s vereenigen zieh geregeld
om voort te telen. Doch bovendien zijn er vele hermaphroditen onder
de dieren, welke zekerlijk gewoonlijk niet paren, en verreweg de meeste
planten zijn hermaphroditen. Waarom, mag men vragen, zou men in
dit laatste geval moeten onderstellen, dat twee individu’s ooit samenko-
men ter voortplanting ? Daar het hier niet mogelijk is in bijzonderhe-
den te treden, zal ik mij tot eenige algemeene beschouwingen beperken.
In de eerste plaats heb ik een menigte feiten bijeenverzameld, en
zeer vele proeven genomen, die, in overeenstemming met hetgeen bijna
algemeen onder de veefokkers en plantkweekers wordt geloofd, bewij-
zen dat zoowel bij dieren als bij planten’een kruising tusschen v e r -
s c h i l l e n d e rassen, of tusschen individu’s van het zelfde ras, maar
van een v e r s c h i l l e n d onderras, kracht en vruchtbaarheid aan de
jongen geeft. In de tweede plaats bewijzen die feiten en proeven, dat
een kruising tusschen n a v e r w a n t e wezens, tusschen zoogenaamde
bloedverwanten, de kracht en de vruchtbaarheid doet afnemen. Dit alles
nu doet mij gelooven, dat het een algemeene natuurwet is ofschoon
wij uiterst weinig van het doel dier wet begrijpen — dat geen
enkel bewerktuigd wezen zieh zelf bevrucht gedurende een eeuwigheid
van generaties, maar dat een kruising met een ander individu nu en
dan _ misschien met zeer lange tusschenpoozen — volstrekt wordt
gevorderd.
Als wij gelooven, dat dit een wet der natuur is, kunnen wij, dunkt
mij, een menigte feiten verklären, die, uit een ander oogpunt beschouwd,
volkomen onverklaarbaar zijn. Zie hier eenige. Elke bloemkweeker
weet hoe ongunstig het voor de bevruchting eener bloem is als zij aan
vochtigheid is blootgesteld; en echter, welk een menigte bloemen hebben
haar meeldraden en helmknopjes en Stempels en stampers onop-
houdelijk blootgesteld aan de ruwheid van het weer! Maar als een
kruising nu en dan wordt vereischt, dan zal de groote toegankelijkheid
voor de toetreding van het stuifmeel van een ander individu, die bloot-
stelling aan de ruwheid van het weer voldoende verklären, vooral als
de eigen helmknopjes en de stamper der plant zoo dicht opeen staan,
dat een zelfbevruchting bijna onvermijdelijk schijnt te zijn. Aan den
anderen kant hebben vele bloemen haar werktuigen ter bevruchting
nauw omsloten door andere deelen der bloem, zooals in de groote fa-
milie der peulvruchten, de vlinderbloemigen of Papilionaceeen: doch
verscheidene, ja misschien alle vlinderbloemen bezitten met de bijen de
grootste wederkeerige geschiktheid voor elkander, daar de bijen er in
dringen om nectar te zoeken, en daardoor öf het eigene stuifmeel der
bloem brengen op den Stempel, öf er stuifmeel van een andere bloem
heönvoeren. Het bezoek der bijen is zoo noodzakelijk voor de vlinderbloemen,
dat de vruchtbaarheid der laatsten grootelijks vermindert,, in-
dien dat bezoek wordt verhinderd. Nu is het nauwelijks mogelijk, dat
de insekten vrijelijk van bloem tot bloem vliegen, en niet het stuifmeel
van de eene bloem tevens naar de andere overbrengen, ten nutte, zooals
ik geloof, van de plant. De bijen kunnen in dit opzicht met een