
daalden af naar de vlakten aan den voet. Toen de koude haar toppunt
bereikte, was er een noordsche fauna en flora over het midden van
Europa, zoover zuidwaarts als de Alpen en Pyreneeen, ja zelfs tot in
Spanje verspreid. De streken der Vereenigde Staten, die nu een ge-
matigd klimaat hebben, waren eveneens met noordsche planten ön die-
ren bedekt; en dezen moeten bijna de zelfden als in Europa zijn ge-
weest, want de tegenwoordige bewoners der landen en zeeen rondom
de pool, die wij onderstellen overal naar het zuiden te zijn getrokken,
zijn overal in de poolstreken zeer gelijk aan elkander.
Toen de wärmte terugkeerde, trokken de noordsche vormen ook weder
noordwaarts terug, op dien terugtocht gevolgd door de bewoners
der meer gematigde landstreken. J£n toen de sneeuw aan den voet der
bergen smolt, vestigden de noordsche vormen zieh gedeeltelijk op den
daardoor ontblooten en ontdooiden bodem, al hooger en hooger klimmende,
naarmate de wärmte toenam: terwijl hun broeders hun reis
naar het noorden vervolgden. Daarom, toen de wärmte ten volle was
teruggekomen, bevonden de zelfde noordsche soorten, die eens bij elkander
op de läge landen der Oude en Nieuwe Werelden hadden ge-
leefd, zieh hier • en daar afgezonderd van elkander en verdeeld, op
verschillende toppen van gebergten en in de poolstreken van de beide
haifron den.
Op deze wijze is het ons verklaarbaar, hoe het komt, dat de planten
de zelfden zijn, op punten zoo ver van elkander verwijderd als
de bergen der Vereenigde Staten en van Europa. Zoo ook kunnen
wij het feit verklären, dat de planten van elk gebergte meer bij-
zonder verwant zijn met de noordsche vormen, die het even koud
of bijna even koud hebben als zij, en ten noorden van die bergplanten
leven: want de verhuizing, toen het koud werd, en de terugtocht,
toen de wärmte terugkeerde, zal bij beide zuid- en noordwaarts gericht
zijn geweest. De bergplanten van Schotland, gelijk door H. G. Watson
is opgemerkt, en die der Pyreneeen zijn, zooals Ramond heeft bevonden,
meer bijzonder verwant aan de planten van het noorden van Skandinavie;
die van de Vereenigde Staten aan die van Labrador; en die van de
bergen van Siberie aan de planten van het noorden van dat land. Dje
feiten, gegrond op het bestaan- van een ijstijd, schijnen mij toe zoo
voldoende de tegenwoordige verspreiding van de berg- en poolbewoners
van Europa en Amerika te verklären, dat als wij in andere streken de
zelfde soorten op ver van elkander gelegen bergtoppen aantreffen, wij
zonder verder beraad mögen besluilen, dat een kouder klimaat die soorten
heeft veroorloofd om over de tusschengelegen läge vlakten he@n te
verhuizen: en tevens dat die läge vlakten sedert voor het bestaan dier
soorten te warm zijn geworden.
De noordsche vormen zullen gedurende hun verhuizing naar het
zuiden en den opvolgenden terugtocht naar het noorden, aan bijna het
zelfde klimaat blootgesteld zijn geweest, en, wat wel in acht moet worden
genomen, zij zullen tot een lichaam vereenigd geweest, dat is, zij zullen
bij elkaar zijn gebleven. Gevolgelijk zullen hun wederzijdsche verhou-
.dingen niet zijn verstoord, en, in overeenstemming met de leer, die in
dit boek wordt verkondigd, zullen zij geen belangrijke wijzigingen hebben
ondergaan. Doch met onze bergsoorten, die afgezonderd bleven bestaan
van het oogenblik waarop de wärmte terugkeerde, eerst aan den voet
en later op de toppen der bergen, zal het geval een weinig verschillend
zijn geweest. Want het is niet waarschijnlijk, dat alle noordsche soorten
op gebergten, ver van elkander gelegen, achtergelaten en daar sedert
altijd in het leven zullen zijn gebleven. Zij zullen dus wel zijn vermengd
met oude bergbewoners, die op de bergen moeten hebben geleefd vöör
het begin van den ijstijd, en die gedurende den koudsten tijd tijdelijk
naar de vlakten waren verdreven: zij moeten derhalve aan den invloed
van eenigszins verschillende omstandigheden onderworpen zijn geweest.
Hun wederkeerige verhoudingen zullen dus eenigermate zijn gestoord:
gevolgelijk zullen zij geneigd zijn geworden tot wijziging, en dit, wij zien
het, is werkelijk het geval geweest. Immers, als wij de tegenwoordige
bergplanten, en dieren der verschillende Europeesche gebergten met elkander
vergelijken, vinden wij daaronder wel vele gelijke soorten, maar
vele treden als vei scheidenheden op en eenige weinige als zeker verschillende,
maar naverwante of vertegenwoordigende soorten.
Om duidelijker te maken wat, naar ik geloof, gedurende den ijstijd
is gebeurd, stelden wij, dat in het begin van dien tijd de wezens
van het noorden de zelfden waren rondom de pool, als die welke er
nu zijn. Het is echter noodzakelijk tevens aan te nemen, dat vele sub-
arctische en eenige weinige vormen uit de noordelijke gematigde lucht-
streken rondom de geheele aarde de zelfden waren, want sommigen
daarvan zijn de zelfden op de lagere bergen en de vlakten van Noord-
Amerika en Europa. Met recht mag men yragen, hoe ik die overeen-
„stemming der vormen verklaar, die in het begin van den werkelijken
ijstijd in de sub-arctische en noordelijke gematigde luchtstreken moet