
sen en so orten; en die derhalve een groote rol zullen speien in de zoo
lange en afwisselende geschiedents der bewerktuigde wezens.
Uit deze oogpunten gezien, kunnen wij misschien sommige feiten verklären,
die wij in het hoofdstuk over de verspreiding der soortennader
zullen beschouwen; — hoe het komt, dat de wezens, die Nieuw-Holland
bewonen, voorheen zijn geweken en neg wijken voor de schepselen van
het Europeesch-Aziatische vaste land; en ook hoe het komt, dat voort-
brengselen van het vaste land overal zoo spoedig op eilanden inheemsch
worden. Op het eiland zal de strijd des levens minder hevig zijn: er
zal minder verandering, maar ook minder vernietiging zijn. Daardoor
komt het misschien, dat de flora van Madeira, volgens Oswald Heer,
gelijkt op de uitgestorven tertiaire flora van Europa. Alle zoetwater-
kommen bijeen genomen beslaan een kleine oppervlakte, vergeleken bij
die van de zee of van het land, en gevolgelijk zal de mededinging tus-
schen de wezens in het zoete water minder ernstig zijn geweest dan
elders; nieuwe vormen zullen minder spoedig zijn ontstaan, en oude
vormen minder spoedig zijn uitgeroeid, dan in de zee of op het land.
In zoet water vinden wij zeven geslachten van glansschubbige
visschen of Gano’iden: overblijfselen van een eenmaal heerschende
orde, in zoet water vinden wij de zonderlingste en meest van den
gewonen regel afwijkende vormen, die tegenwoordig op aarde be-
kend zijn, namelijk het vogelbekdier en de Lepidosiren, welke, gelijk
de fossiele vormen, behooren tot zekere uitgestorven orden, die verre
verwijderd staan van de schepselen, welke tegenwoordig de aarde bevölkern
Die afwijkende, vreemde vormen zou men levende fossielen
mögen noemen: zij zijn tot den huidigen dag bestaande gebleven, om-
dat zij binnen een afgesloten omtrek woonden, en derhalve minder
dan andere dieren aan een ernstige mededinging waren blootgesteld.
Geven wij thans, zoo ver de uiterst ingewikkelde aard van het onderwerp
het toelaat, een opsomming van omstandigheden, die voor de
natuurlijke teeltkeus günstig of ongunstig zijn. Ik kom tot het besluit,
dat een groote, aaneenhangende oppervlakte, welke hoogst waarschijnlijk
zeer veel veranderingen in de hoogte, dat is rijzingen en dalingen, heeft
ondergaan, en welke ten gevolge daarvan gedurende lange tijdperken
uit eilanden bestond, het günstigste is geweest voor het ontstaan van
vele nieuwe vormen des levens, die lang zullen leven en zieh ver zullen
verspreiden. Zoolang die oppervlakte een vast land was, hadden
zijn bewoners, in die tijden groot in getal, zoowel van individu’s als
van soorten, een ernstige mededinging te verduren. Toen dat vaste
land vervolgens in eilanden werd verdeeld, bleven er verschillende individu’s
van elke soort op elk eiland in wezen: de kruising op de grenzen
der soorten werd dus verhinderd. Nadat er physische veranderingen,
bij voorbeeld van het klimaat, waren gebeurd, bleef toch evenwel
de aankomst van landverhuizers volkomen belet, zoodat nieuwe plaat-
sen in de huishouding der natuur op elk eiland konden worden bezet
door wijzigingen van de oude inwoners: en er was tijd genoeg voor elk
ras om wel geschikt voor zijn omgeving en om blijvend te worden.
Als door een herhaalde rijzing of opheffing de eilanden wederom in
een vast land worden veranderd, — wordt de mededinging ook weder
ernstig: de meest begunstigde of verbeterde rassen zijn dan in staat
zieh te verspreiden; de minder verbeterde vormen worden uitgeroeid;
de betrekkelijke getallen der gezamenlijke bewoners van het vernieuwde
land veränderen opnieuw, en wederom ontstaat er een ruim veld voor ,
de natuurlijke teeltkeus om de overblijvende bewoners nog meertever- ‘
beteren en zoodoende nieuwe soorten voort te brengen. [
Ik geloof vast , dat de natuurlijke teeltkeus altijd op zeer
langzame wijze werkt. Haar werking hangt daarvan af of er plaatsen
in de huishouding der natuur open zijn, die, beter dan voorheen,
kunnen worden bezet door eenige der bewoners van het gewest,
nadat zij de eene of andere wijziging zullen hebben ondergaan. Het
openkomen van zulke plaatsen zal veelal van physische veranderingen
afhangen, welke in het algemeen zeer langzaam geschieden; en ook
daarvan, dat de aankomst en de vestiging van betere landverhuizers op
die plaatsen wordt verhinderd. Doch waarschijnlijk zal de werking der
natuurlijke teeltkeus nog vaker daarvan afhangen, dat eenige der inwoners
langzamerhänd worden gewijzigd: de wederzijdsche verhoudingen
van de overige bewoners worden zoodoende veranderd. Er kan niets gebeu-
ren, of er moeten günstige veranderingen (variaties) voorkomen, en de ver-
anderlijkheid zelve is klaarblijkelijk iets, dat altijd zeer langzaam plaats
heeft. Door een onverhinderde onderlinge kruising zullen de veranderingen
dikwijls zeer worden tegengehouden. Men zou kunnen beweren, dat dit
alles meer dan genoeg wasom de werking der natuurlijke teeltkeus volkomen
te beletten. Ik geloof het niet. Maar ik geloof wel, dat de natuurlijke teeltkeus
altijd zeer langzaam werkt, dikwijls slechts bij zeer lange tusschenpoo-
zen, en gewoonlijk slechts op zeer weinigöder bewoners van zekere land-
streek ten zelfden tijde. Verder geloof ik, dat die zeer langzame, mel tus