
onderstelde bij de dieren, welke worden veranderd; ja, men heeft zelfs
tegengeworpen, dat de planten geen wil hadden, en daarom de uitdruk-
king op deze niet toepasselijk was! Het is wel is waar aan geen twij-
fel onderhevig, dat letterlijk genomen, natuurlijke teeltkeus een verkeerde
uitdrukking is; maar wie heeft het ooit in den. scheikundige afgekeurd,
als hij van de keurverwantschappen der verschillende elementen spreekt?
en toch kan men niet zeggen, dat een zuur met bewustheid kiest met
welke basis het zieh bij voorkeur zal verbinden. Men heeft gezegd, dat
ik van de natuurlijke teeltkeus spreek als van een werkzame macht of
een godheid; wie neemt echter , een schrijver kwalijk, als hij zegt, dat
de aantrekkingskracht de bewegingen der planeten regelt? Iedereen
weet wel, wat daarmede wordt bedoeld, en wat men onder zulke beeld-
sprakige uitdrukkingen heeft te verstaan; zij zijn wegens haar kortheid
bij na onvermijdelijk. Even moeilijk is een - verpersoonlijking van het
woord natuur te vermijden, en toch versta ik onder natuur slechts de
verschillende werkzaamheid en uitwerking der onderscheidene natuur-
wetten, en onder wetten de orde, waarin, gelijk pröefondervindelijk is
bewezen, de verschijnselen op elkander volgen. Bij een weinig bekend-
heid met de zaak zijn dergelijke oppervlakkige tegenwerpingen spoedig
vergeten.
Wij kunnen het beter begrijpen hoe de natuurlijke teeltkeus waar-
schijnlijk werkt, als wij ons een landstreek verbeelden, die de eene of
andere physische verandering, bij voorbeeld van het klimaat, ondergaat.
De betrekkelijke gefallen harer bewoners zullen meestal onmiddellijk
veränderen, en sommige soorten zullen zelfs worden uitgeroeid. Wij
mögen besluiten, uit hetgeen wij hebben gezien van de innige en sa-
mengestelde wijze waarop de bewoners van een gewest met elkander
zijn verbonden, dat een verandering in de betrekkelijke gefallen der
bewoners, onafhankelijk van de verandering des klimaats, velen dier
schepselen op een ernstige wijze zou treffen. Als het gewest toeganke-
lijk was, zouden er zekerlijk nieuwe vormen intrekken, en ook dat zou
van grooten invloed zijn op de verhoudingen van zijn vroegere bewoners.
Herinneren wij ons wat de gevolgen zijn der invoering van een
enkelen boom of een enkel zoogdier. Doch in een gewest, dat aan alle zij-
den was afgesloten, zooals een eiland, en waar derhalve geen nieuwe
vormen vrijelijk konden intrekken, zouden wij dan plaatsen hebben in
de huishouding der natuur, welke zekerlijk beter zouden kunnen worden
bezet, indien eenigen der oorspronkelijke bewoners op de eene of
andere manier waren gewijzigd; want als het gewest voor landverhuizers
toegankelijk was geweest, dan zouden die plaatsen door de nieuwe
aankomelingen zijn bezet. In een dergelijk geval zou elke geringe
wijziging, die in den loop des tijds ontstond, en die op de
eene of andere wijze ten voordeele van de individu’s eener soort diende,
voorzeker bewaard blijven, en wel door de individu’s beter geschikt te
makenvoorhun veranderde omstandigheden: ende natuurlijke teeltkeus zou
dus de baan ruim hebben om haar verbeteringswerk te volbrengen.
Wij hebben recht om te gelooven, gelijk wij in het eerste hoofdstuk
hebben bewezen, dat een wisseling in de levensvoorwaarden, door vooral
op het voortplantingsstelsel te werken, veranderingen veroorzaakt of
vergroot: in het bovenstaande geval onderstelden wij, dat de levensvoorwaarden
een wijziging hadden ondergaan, en dit was duidelijk ten
gunste van de natuurlijke teeltkeus, omdat de kans op het geschieden
van 'nuttige veranderingen daardoor des te grooter wordt — de natuurlijke
teeltkeus kan niets doen, tenzij er veranderingen gebeuren,
die voor haar doel nuttig zijn. Echter geloof ik daarom niet, dat de
veranderingen zeer groot behoeven te zijn: gelijk de mensch voorzeker
bij het fokken en kweeken zijner huisdieren en cultuurplanten groote
dingen kan doen door vele kleine individueele verschillen in een bepaalde
richting aanhoudend op te stapelen, zoo kan de natuur dat ook: doch
ongetwijfeld met veel meer gemak, want zij kan over veel längeren üjd
beschikken. Ook geloof ik niet, dat er de eene of andere groote physische
verandering, zooals die van het klimaat, of een zeer strenge af-
zondering van het gewest, waardoor het aankomen van landverhuizers
wordt bei et, volstrekt noodig is om nieuwe en onbezette plaatsen
te vormen, die de natuurlijke teeltkeus naderhand, door sommigen
der bewoners te wijzigen en te verbeteren, weder vult. Want
als de bewoners van een gewest onderling strijden met wapenen en
middelen, die met elkander bijna in evenwicht staan, dan zullen uiterst
geringe wijzigingen in de levenswijze of in de lichamen van de eene
partij, haar reeds een belangrijk overwicht geven over de andere, en hoe
grooter het verschil in strijdkrachten is, des te grooter zal ook het
overwicht worden. Er is geen gewest bekend, waar alle inlandsche bewoners
zoo volkomen voor elkander en voor de voorwaarden, waaron-
der zij leven, geschikt zijn, dat niet een van allen in het eene öf andere
opzicht zou kunnen worden verbeterd, want in alle landen zijn de
inboorlingen zoo door landverhuizers, die inheemsch zijn geworden, ver