
indien er in het volgende jaar van elk dier twee zaadkorrels weder om,
nadat zij tot planten waren geworden, twee zaadkorrels voortkwamen
en zoo vervolgens, dat er dan in twintig jaren een millioen dier planten
zouden zijn. Men wil, dat de olifant zieh het traagst van allebekende
dieren voortplant: ik heb de moeite genomen te berekenen, hoeveel
olifanten er ten minste zouden worden gevonden, als men stelt,. dat hij
slechts van zijn dertigste tot zijn negentigste jaar vruchtbaar is, dat hij
in dien tijd slechts drie paar jongen voortbrengt en dat hij honderd
jaar oud wordt; in dat geval zouden er na verloop van 740—750 jaren
omstreeks negentien millioen olifanten bestaan, die allen van een paar
afkomstig waren.
Doch wij hebben veel betere bewijzen voor onze bewering dan bere-
keningen en beschouwingen: wij kennen een menigte gevallen van de
ontzaglijk snelle en groote vermeerdering van verschillende dieren in
den natuurstaat, als de omstandigheden daartoe slechts gedurende twee
of drie aaneenvolgende jaargetijden günstig zijn geweest En een nog
grooteren indruk maakt op ons hetgeen er in verschillende gedeelten
der aarde voorvalt met onze tamme dieren, als zij weder verwilderen;
het zou ongeloofelijk zijn, hoeveel paarden en koeien, beiden zoo lang-
zaam voorttelende, in de viakten van Amerika en tegenwoordig ook
van Nieuw-Holland omzwerven, als de opgaven daarvan niet boven allen
twijfel waren verheven. Dat is ook het geval met sommige planten: er
zijn gevallen genoeg bekend van planten, die, na bij enkelen te zijn in-
gevoerd, in een tijdsverloop van eenige jaren geheele landen hebben
overdekt. De artisjok (Cynara cardunculus) en een hooge soort van distel,
welke tegenwoordig onafzienbare oppervlakten met uitsluiting van alle
andere planten in de wijde viakten van la Plata bedekken, zijn uit
Europa ingevoerd. Volgens Dr. Falconer zijn er planten, die thans in
Indie van kaap Comorin tot den Himalaya zijn verspreid, uit Amerika
sedert de ontdekking van dat werelddeel, däär inheemsch geworden.
En in zulke gevallen is er geen enkele reden op te sporen, waarom men
zou moeten onderstellen, dat de vruchtbaarheid dier planten en dieren
eensklaps en tijdelijk buitengewoon sterk zou zijn toegenomen. De
eenvoudige verklaring is deze, dat de levensvoorwaarden zeer günstig
zijn geweest, dat er gevolgelijk minder ouden en jongen zijn vernietigd,
en dat bijna alle jongen in staat zijn geweest om zieh voort te planten.
In dergelijke gevallen verklaart de wiskunstige verhouding, waarin zij
zijn vermeerderd, de buitengewoon snelle toeneming en verre verspreiding
der inheemsch geworden wezens in hun nieuwe verblijfplaatsen.
In den natuurstaat brengt bijna elke plant zaad voort, en weinig
dieren zijn er, die niet jaarlijks paren. Daaruit mögen wij besluiten, dat
alle dieren en planten zieh in een wiskunstige reden trachten te ver-
meerderen; dat allen zeer spoedig hun woonplaatsen geheel zouden
bedekken; en dat die wiskunstige neiging tot vermeerdering moet worden
bestreden door de vernietiging op zekeren tijd des levens. Onze
bekendheid met de groote huisdieren misleidt ons veelal: wij zien geen
groote vernietiging onder hen voorvallen, maar wij vergeten, dat er
jaarlijks duizenden worden geslacht om ons tot spijs te dienen,
en dat er in den natuurstaat voorzeker een niet minder groot getal
zal omkomen.
Het eenige verschil tusschen bewerktuigde wezens, die jaarlijks bij
duizenden eieren en zaadkorrels, en die welke zeer weinig voort-
brengen, bestaat slechts hierin, dat de laatsten eenige jaren meer noodig
zouden hebben om onder günstige omstandigheden een groot gewest te
bevolken. De condor (Sarcoramphus gryphus) legt slechts twee eieren,
en de Zuid-Amerikaansche struisvogei (Rhea americana) legt een twin-
tigtal, en echter zijn er in de zelfde landstreek meer condors dan
struisvogels. De noordsche ijsstormvogel (Procellaria glacialis) legt slechts
¿en ei, maar men wil, dat er op de geheele wereld geen vogel is, die
in een grooter getal voorkomt. Het eene insekt legt honderde eieren,
en het andere, zooals de paardeluis (Hippobosca) slechts een ei, maar
daarvan hangt het niet af hoeveel individu’s van de beide soorten er
in zekeren omtrek kunnen bestaan. Een groote menigte eieren te loggen,
is van veel belang vodr die soorten, welke van een groote wisseling
van overvloed en schaarschte van voedsel afhangen; want dat stelt hen
in staat snel in getal toe te nemen. Maar het wezenlijke belang van
een groot getal eieren of zaad is hierin gelegen, dat de soort daardoor
weerstand kan bieden aan de vernietiging, die haar in sommige tijd-
perken des levens en wel vooral in de eerste levenstijde'n treft. Als een
dier op de eene of andere wijze zijn eieren of jongen kan beschermen,
is een klein getal eieren voldoende om de soort in wezen te doen
blijven; maar als er vele eieren of jongen worden vernietigd, dan moet
het getal, hetwelk wordt voörtgebracht, al zeer groot zijn, of de soort
zal uitsterven. Het volle getal van zekere soort van boomen, die ge-
middeld duizend jaren oud worden, zou bestaan kunnen blijven, indien
er door elken boom slechts een zaadkorrel in de duizend jaren werd