
zallen wij — bij het licht, dat de geologie over de vroegere verande-
ringen van het klimaat en van de hoogteligging van den bodem verbreidt
en zal voortgaan te verbreiden — in staat zijn om op een verwonder-
lijke wijze het spoor van de vroegere verhuizingen der bewoners van
de aarde te volgen. Zelfs tegenwoordig wordt reeds, door het met
elkander vergelijken van de zeebewoners aan de beide zijden van een
vasteland, en de natuur der verschillende bewoners van dat land in
betrekking tot hun bekende middelen van verhuizing, eenig licht ge-
worpen op den voormaligen toestand der aarde.
De verheven wetenschap der geologie wordt verduisterd door de bui-
tengewoon groote onvolledigheid harer gedenkstukken. De aardkorst
met haar vele fossiele overblijfsels moet niet ais een wel gevuld museum
worden beschouwd, maar als een arme verzameling, ais bij toeval en
met groote tusschenpoozen bijeengebracht. De wording van elke groote
fossielenvoerende vorming blijkt het gevolg van een ongewonen samen-
loop van omstandigheden, en de tusschenruimten tusschen de opvolgende
lagen blijken van ontzaglijk langen duur te zijn geweest. Wij zullen
echter in staat zijn om met eenige zekerheid den duur dier tusschen-
tijdvakken te leeren kennen, door een vergelijking van de voorgaande
en opvolgende bewerktuigde vormen. Volgens de wetten van opeen-
volging der organische wezens moeten wij zeer omzichtig zijn, eer wij
besluiten, dat twee vormingen, die niet vele gelijke soorten bevatten,
stipt gelijktijdig zijn. Daar de soorten worden voortgebracht en uitge-
roeid door langzaam werkende en nog steeds bestaande oorzaken, en
niet door wonderbare scheppingsbedrijven; en daar de grootste oorzaak
van alle veranderingen in de bewerktuiging — namelijk de wederkeerige
betrekkingen tusschen de verschillende Organismen — bijna onafhanke-
lijk is van de verandering en wellicht plotselinge verandering der physische
levensvoorwaarden, volgt daaruit, dat de som van veranderingen,
blijkbaar in de fossielen van opvolgende vormingen, waarschijnlijk een
goede maat is om den tusschen die formaties verloopen tijd te meten»
Echter zal zeker getal van soorten, die als één lichaam vereenigd blijven,
langen tijd onveranderd kunnen bestaan, terwijl verscheidene soorten
binnen dien zelfden tijd naar andere streken verhuizen, in mededinging
komen met andere' soorten, en veränderen; zoodat wij de veranderingen
der wezens ais maatstaf van den tijd niet te hoog moeten schatten.
In de verre toekomst zie ik een wijd veld geopend voor onderzoekingen
van nog veel grooter belang. De psychologie zal een vasten steun
vinden in het door Herbert Spencer reeds op vaste grondslagen gevestigde
beginsel, dat elke bekwaamheid en elk vermögen der ziel noodzakelijk
slechts trapsgewijze kan worden verkregen. Licht zal worden geworpen
pp den oorsprong van den mensch en zijn geschiedenis.
Er zijn schrijvers van den eersten rang, die volkomen tevreden schijnen
met het geloof, dat elke soort onafhankelijk is geschapen. Naar mijn
gevoelen komt het beter overeen met de wetten, die door den Schepper
in de stof zijn gelegd, dat het ontstaan en vergaan van de verledene
en tegenwoordige bewoners der aarde is te danken aan secundaire
oorzaken, gelijk die, welke de geboorte en den dood van het individu
bepalen. Wanneer ik alle wezens beschouw, niet als bijzondere schep-
pingen, maar als afstammelingen in de rechte lijn van eenige weinige
wezens, die leefden lang Voordat de eerste laag werd afgezet, dan schijnen
zij mij daardoor te worden veredeld. Uit het verledene tot de toekomst
besluitende, mögen wij veilig stellen, dat geen enkele levende
soort haar onveranderde gelijkenis tot een verre toekomst zal overbren-
gen. Ja, van de thans levende soorten zullen slechts zeer enkele tot
in een verre toekomst nakomelingen hebben; want de wijze waarop
alle bewerktuigde wezens in het stelsel zijn gegroepeerd, toont, dat het
grootste getal der soorten van elk geslacht, en alle soorten van vele
geslachten geen nakomelingen hebben achtergelaten, maar volkomen
zijn uitgestorven. Zelfs kunnen wij zoover in de toekomst zien, dat
wij mögen voorspellen, dat de meer algemeene en ver verspreide soorten,
die tot de grootere en heerschende groepen behooren, ten laatste
de bovenhand zullen behouden, en nieuwe heerschende soorten zullen
voortbrengen. Daar alle levende wezens de lijnrechte afstammelingen
zijn van die, welke lang vöör den cambrischen tijd leefden, kunnen wij
zeker zijn, dat de geregelde opvolging der generaties nooit afgebroken
is geweest, en dat geen algemeene vloed ooit de geheele wereld heeft
verwoest. Daarom mögen wij met vertrouwen uitzien naar een toekomst
van eveneens onbepaalde lengte. En daar de natuurtijke teeltkeus slechts
door en voor het nut van elk wezen werkt, zoo zullen alle geestvermo-
gens en [alle lichamelijke gaven steeds meer en meer naar volmaking
.-streven.
Hoe belangwekkend is het een landschap te beschouwen met vele
«oorten van planten bekleed, met vogels, zingende in het kreupelhout,
met verschillende insekten, die rondo m de bloemen fladderen, metwor
men, wroetende in de vochtige aarde — en daarbij te denken, hoe al