
vertoonen? Wat zou men van een sterrenkundige zeggen, die wilde be-
weren, dat, omdat de planeten in elliptische banen om de zon wente-
len, ook de Wächters in dergelijke banen om de planeten loopen,
alleen ter wille van de Symmetrie ? Er is een groot physioloog, die
de aanwezigheid van rudimentaire werktuigen verklaart door de onder-
stelling, dat zij dienen om stoffen af te scheiden, die in te grooten over-
vloed aanwezig of nadeelig voor de geheele bewerktuiging zijn. Maar
mögen wij onderstellen, dat het bijna onzichtbaar klein tepeltje, hetwelk
dikwijls den stamper in mannelijke bloemen vertegenwoordigt en slechts
uit celweefsel is gevormd, op die wijze kan werken ? Kunnen wij onderstellen,
dat de rudimentaire tanden, die vervolgens worden geabsor-
beerd, van eenigen dienst zullen zijn voor het schielijk groeiende embryonale
kalf, door het verwijderen uit zijn overige organisme vanphosphor-
zure kalk, die hij zoo uitstekend elders kon gebruiken ? Wanneer de eerste
kootjes der vingers van den mensch zijn afgezet, komen er somtijds onvol-
komen nagels op de slompen der tweede kootjes: ik zou even gaarne
gelooven, dat die sporen van nagels zieh vertoonen, niet ten gevolge van
onbekende wetten voor den wasdom, maar om een hoornaehtige stof
uit het lichaam te verwijderen, als te gelooven, dat de rudimentaire nagels
aan de vinnen van de zeekoe (Manatus) voor dat doel zijn gevormd
Naar mijn leer van afkomst met wijzigingen is de oorsprong dier
rudimentaire werktuigen eenvoudig genoeg te verklären, en wij kunnen
in vrij hooge mate de wetten nagaan, waardoor hun onvolkomen ont-
wikkeling wordt geregeld. Wij kennen een menigte gevallen van rudimentaire
werktuigen bij onze huisdieren en tuinplanten — zooals het
stompje van een staart bij staartlooze rassen, het spoor van een oor
bij oorlooze rassen bij schapen; het voorkomen van zeer kleine wag-
gelende horens bij horenlooze runderrassen, vooral, volgens Youatt, bij
zeer jonge dieren ; de geheele bloem der bloemkool. Dikwijls zien wij
beginselen van verschiffende deelen bij monsters. Doch ik twijfel of
een dier gevallen eenig licht werpt op den oorsprong van rudimentaire
werktuigen in den natuurstaat, meer namelijk dan te bewijzen, dat er
rudimenten kunnen worden voortgebracht: want weegt men de.bewijzen
tegen elkander, dan is de uitslag duidelijk ten gunste der onderstelling,
dat de soorten in den natuurstaat nooit groote en plotselinge verande-
ringen ondergaan. Uit het bestudeeren onzer huisdieren en cultuurplan-
ten leeren wij echter, dat het niet gebruiken tot een kleiner worden der
deelen leidt, en dat dit resultaat erfelijk wordt.
Naar allen schijn is het onbruik de groote werkende macht geweestp
het onbruik zal eerst in de opvolgende generaties hebben geleid tot den.
trapsgewijzen teruggang van veranderende werktuigen, totdat zij rudi-
mentair waren geworden — zooals in het geval van de oogen der dieren,
die in donkere holen leven, en in dat van de vleugels der vogels,
die op eilanden des oceäans wonen, die zelden door roofdieren
werden genoodzaakt om te vliegen, en ten laatste dat vermögen ge-
heel hebben verloren. Ook kan een werktuig, dat onder zekere omstan-
digheden nuttig is, in andere omstandigheden nadeelig worden, zooals de
vleugels van kevers, die op kleine en kale eilanden leven: en in dit geval
zal de natuurlijke teeltkeus streven om zulk een werktuig te doen afne-
men of teruggaan, totdat het onschadelijk en rudimentair is geworden-
Elke verandering in bouwverrichtingen, die door onmerkbaar kleine
schreden tot stand kan worden gebracht, ligt in het bereik der natuurlijke
teeltkeus, zoodat een werktuig, dat onder een veranderde levens-
wijze nutteloos of schadelijk voor zeker doel is geworden, gewijzigd en.
voor een ander doel nuttig kan worden gemaakt. Of wel, een werktuig
kan voor een enkele van zijn vorige verrichtingen bewaard blijven..
Als een werktuig eens door natuurlijke teeltkeus nutteloos is geworden,
kan het wel variafel zijn, want zijn variaties zullen niet meer
door de natuurlijke teeltkeus worden verhinderd. Dit alles stemt zeer
goed overeen met wat wij in den natuurstaat zien. In welk levenstijd-
perk het onbruik of de teeltkeus een werktuig terug doet gaan — en
dit zal gemeenlijk het geval zijn, als het schepsel volwassen geworden
of tot rijpheid is gekomen en kracht om te handelen heeft verkregen —
de erfelijkheid op een overeenkomstigen leeftijd zal toch altijd het
werktuig in zijn teruggeganen toestand op den zelfden leeftijd weder
te voorschijn doen komen, en zal het gevolgelijk zelden reeds bij
den embryo aandoen. Op die wijze is het ons begrijpelijk, hoe het
komt, dat de rudimentaire werktuigen betrekkelijk grooter in verhouding
van andere werktuigen zijn bij den embryo, en betrekkelijk kleiner bij
het volwassen dier. Als b. v. de teen van een volwassen dier gedurende
vele generaties ten gevolge eener verandering in levenswijze hoe langer
hoe minder werd gebruikt, of als een orgaan of een klier hoe langer
hoe minder zijn functie verricht, dan kunnen wij besluiten, dat zulk
een deel bij de volwassen nakomelingen van dat dier in grootte zal
afnemen, maar bij den embryo zijn oorspronkelijke wijze van ontwikke-
ling nagenoeg zal behouden.