
beeldsprakigen zin: zij meenen volstrekt niet/ dat gedurende een lange
reeks van generaties oorspronkelijke werktuigen van de eene of andere
soort — wervels in het eene geval en pooten in het andere — werke-
lijk zijn veranderd in een schedel en in kaken. En echter zijn zulke
veranderingen schijnbaar zoo duidelijk aangewezen, dat de natuuronder-
zoekers er bijna niet buiten kunnen een uitdrukking te bezigen, die op
geen andere wijze kan worden verstaan. Naar mijn gevoelen kunnen
die uitdrukkingen in letterlijken zin worden gebezigd, en dan is het
wonderlijke feit verklaard, dat bij voorbeeld de kaken eener kreeft vele
kenmerken bezitten, welke zij waarschijnlijk zouden hebben geerfd, als
zij werkelijk gedurende een lange reeks van generaties door langzame
gedaanteverwisseling (metamorphose) uit werkelijke, zij het ook uiterst
eenvoudige pooten, waren ontstaan.
ONTWIKKELING EN EMBRYOLOGIE.
Dit is een van de belangrijkste onderwerpen van het geheele gebied
der natuurhjke historie. De gedaanteverwisselingen of metamorpho-
sen der insekten loopen gewoonlijk, gelijk iedereen weet, in eenige
weinige phasen af, maar de vormveranderingen of transformaties zijn
inderdaad talrijk en trapsgewijs, ofschoon zij in ’t verborgene gebeuren.
Zeker tot de haften behoorend insekt (Ghloeon), vervelt, zooals door
Lubbock is aangetoond, meer dan twintig inaal, en ondergaat telkens
zekere verandering, en in dit geval zien wij de gedaanteverwisseling of
metamorphose eenvoudig en trapsgewijze geschieden. Vele insekten en
vooral schaaldieren bewijzen ons, welke wonderbare veranderingen van
structuur er gedurende de ontwikkeling kunnen gebeuren. Zulke veranderingen
evenwel bereiken hun toppunt in de zoogenoemde beurteling-
sche generaties (geslachtswisseling of teeltwisseling) van sommige lagere
dieren. Het is bij voorbeeld een zeer wonderlijk feit, dat een teeder
vertakt koraalgewas met polypen bezet en vastzittende aan een steen,
onder water eerst door knopvorming en daarna door dwarsche verdee-
ling een menigte van groote zwemmende kwallen voortbrengt, en dat
deze eieren voortbrengen, waaruit zwemmende diertjes voortkomen, die
zieh aan steenen hechten en dan tot vertakte koralen ontwikkelen 5, en
zoo gaat dat voort in een eindeloozen kring. Het geloof, dat de ge-
slächtswisseling en de gewone metamorphose eigenlijk het zelfde of
identisch zijn, is zeer versterkt door Wagner’s ontdekking van de larve
van een soort van vlieg (Geddomyia) die zonder seksueelen invloed
¡andere soortgelijke larven voortbrengt, en deze wederom andere, die
eindelijk tot rijpe mannetjes en wijQes ontwikkelen, welke de soort op
de gewone manier door eieren voortplanten.
Het verdient hier te worden gemeld, dat toen Wagner’s merkwaardige
ontdekking eerst bekend werd gemaakt, men mij vroeg hoe er een ver-
klaring kon worden gegeven van het feit, dat de larven van deze vlieg
de macht hadden verkregen van aseksueele voortteling. Zoo lang het
geval eenig bleef, kon er geen antwoord worden gegeven. Doch nu
heeft Grimm aangetoond, dat een andere vlieg, een Chironomus, zieh
op omtrent de zelfde wijze voortplant, en hij gelooft, dat dit in de orde
der tweevleugeligen (Diptera) dikwijls gebeurt. Het is de pop en niet
de larve van den Chironomus, die dit vermögen heeft, en Grimm bewijst
verder, dat dit geval, in zekere mate, »dat van de Cecidomyia met
de parthenogenesis van de schildluizen (Coccidae) verbindt” — het woord
parthenogenesis beteekent, dat de rijpe wijfjes van de schildluizen in
Staat zijn om vruchtbare eieren voort te brengen zonder medewerking
van een mannetje. Van sommige dieren tot verschillende klassen be-
hoorende,' weet men tegenwoordig, dat zij het vermögen bezitten om
zieh op de gewone wijze voort te planten op een ongewoon vroegen
leeftijd, en wij behoeven slechts de parthenogenesis te versnellen en ons
voor te stellen, dat die op hoe langer hoe vroegeren leeftijd plaats heeft —
Chironomus vertoont ons een bijna nauwkeurigen middentoestand, na-
melijk dien van de pop — en wij kunnen misschien het wonderbare
geval van de Cecidomyia verklären... .
Wij hebben reeds bij een vorige gelegenheid opgemerkt, dat verschilr
lende werktuigen, die in den volwassen staat zeer verschillen en tot
onderscheidene einden dienen, in den embryonalen toestand volkomen
op elkander gelijken. Ook werd reeds vermeld, dat de embryo’s van
onderscheidene dieren der zelfde klasse soms treffend gelijk aan elkan-
der zijn, doch zeer ongelijk, wanneer zij tot volkomen ontwikkeling zijn
gekomen. Een beter bewijs van het laatstgemelde kan niet worden gegeven
dan door hetgeen door Von Baer is waargenomen, namelijk dat i
»de embryo’s van zoogdieren, vogels, hagedissen en slangen en waarschijnlijk
ook van schildpadden, in hun eerste toestanden uiterst gelijk
zijn aan elkander, zoowel in ’t algemeen als in de wijze van ontwikkeling
hunner deelen, en wel zoo sterk, dat wij de embryo’s slechts door