
gehinderd door het spook, dat hen tegenwoordig kwelt, door de vraag
namelijk of deze of gene vorm wel wezenlijk een soort is. En dat zal,
ik spreek bij ondervinding, geen kleine verliehting zijn. De eindelooze
twist of de vijftig of honderd of tweehonderd Engelsche soorten van
Rubus al of niet echte soorten zijn, zal ophouden. De systematici zullen
slechts hebben te beslissen — wat volstrekt niet altijd gemakkelijk
is — of een vorm standvastig en van anderen onderscheiden genoeg is,
om er een bepaling van te geven; en als dat mogelijk is, of de ver-
schillen belangrijk genoeg zijn om een bijzonderen naam te verdienen.
Dit laatste punt zal van veel meer wezenlijk belang worden dan tegenwoordig,
nu verschillen, hoe gering ook, tusschen twee vormen, als zij
niet door tusschenvormen ineensmelten, door de meeste natuuronder-
zoekers als voldoende worden beschouwd om beide vormen tot den
rang van soorten te verheffen.
Later zullen wij gedwongen zijn te bekennen, dat het eenige onder-
scheid tusschen soorten en wel gekenmerkte rassen is, dat van de laat-
sten bekend is of wordt geloofd, dat zij in den tegenwoordigen tijd door
tusschenvormen zijn verbonden, terwijl de soorten voorheen op de zelfde
wijze waren verbonden. Derhalve, zonder het gewicht van het tegen-
woordige bestaan van tusschenvormen te verwerpen, zullen wij toch
worden genoopt om het werkelijke verschil tusschen twee vormen zorg-
vuldiger te wegen en hooger te schatten. Het is zeer mogelijk dat
vormen, die nu vrij algemeen voor niets meer dan rassen worden ge-
houden, naderhand waardig zullen worden geoordeeld om soortnamen
te ontvangen, en in dit geval zal de wetenschappelijke taal gelijk lui-
den met die van het volk. In een woord, wij zullen met de soorten
handelen zooals de natuuronderzoekers met de geslachten doen, welke
stellen, dat geslachten slechts kunstmatige samenvoegingen zijn, bij on-
derlinge overeenkomst en voor het gemak gevormd. Dit mag nu wel
juist geen verblijdend vooruitzicht zijn, maar wij zullen zoodoende ten
minste verlost zijn van te vergeefs te trachten om de onontdekte en
onontdekbare bepaling voor het woord s o o r t te vinden.
De overige en meer algemeene onderdeelen der natuurlijke historie zullen
grootelijks toenemen in belangrijkheid. De door de natuuronderzoekers
gebruikte uitdrukkingen verwantschap, affiniteit, eenheid van grondvornij
ouderschap, morphologie, adaptieve of aanpassings-kenmerken, rudimen-
taire en geaborteerde werktuigen en dergelijken zullen niet meer in
beeldsprakigen,1] maar in den eigenlijken zin worden gebruikt. Als wij
een bewerktuigd wezen niet langer beschouwen gelijk een wilde, die een
stoomboot bekijkt, dat is als iets geheel boven ons begrip — als wij
elk voortbrengsel der natuur een lange geschiedenis toekennen en elk
samengesteld werktuig of instinkt beschouwen als de som van een
menigte wijzigingen, die allen ten nutte van den bezitter waren, bijna
op gelijke wijze als wij een machine houden voor de som van den
arbeid, de ondervinding, de rede en zelfs de misslagen van een menigte
werklieden — als wij zöö alle bewerktuigde wezens beschouwen, hoe
oneindig meer belangwekkend zal dan — ik spreek bij ondervinding-—
de studie der natuurlijke historie worden!
Een groot en bijna geheel onontgonnen veld van onderzoek zal er
voor ons worden geopend: de oorzaken en wetten der veranderlijkheid
(variatie), van het verband (correlatie) der deelen onderling, deuitwerk-
selen van het gebruik en het onbruik, van den onmiddellijken invloed
der uitwendige levensvoorwaarden enz. Het bestudeeren van tamme
wezens zal zeer veel in waarde rijzen. Een nieuw, door den mensch
voortgebracht ras zal een veel belangwekkender onderwerp van studie
zijn, dan een soort meer, gevoegd bij de ontelbare reeds bekende soorten.
Onze rangschikkingen zullen zooveel mogelijk stamboomen worden, en
dan eerst het werkelijke zoogenaamde »scheppingsplan” blootleggen.
De regelen voor de rangschikking zullen ongetwijfeld veel eenvoudiger
worden, als wij een bepaald doel voor oogen hebben. Wij bezitten
geen geschreven stamboomen of wapenboeken: wij moeten dus de op
velerlei wijzen uit elkander loopende lijnen van afstamming bij onze
genealogie der natuurvoortbrengselen afleiden en nasporen uit de ken-
merken van allerlei aard, die reeds sedert lang erfelijk zijn geweest.
Rudimentaire werktuigen zullen duidelijk verhalen van den aard van
lang verlorene deelen. Soorten en groepen van soorten, die afwijkend
worden geheeten en die men levende fossielen zou mögen noemen, zullen
ons behulpzaam zijn om ons een meer volkomen voorstelling te maken
van de vroegere vormen des levens. De embryologie zal ons de inrich-
ting, in zekere mate verdonkerd en verdwenen, doen kennen derproto-
typen van elk der groote klassen van het stelsel.
Wij kunnen zeker zijn, dat alle individu’s der zelfde soort en alle
verwante soorten der meeste geslachten sedert een niet zeer lang geleden
tijdperk van ¿en stamvader afstammen en van een zelfde geboorteplaats
zijn uitgegaan. Zoodra wij beter de vele middelen van vervoer zullen
kennen, welke hun bij hun verhuizingen behulpzaam zijn geweest, dan