
S l a g b o om e n tegen vrije verhui-
zing, belangrijkheid daarvan 514.
S l a k p r i k , 169, zie: Amphioxus.
S l a n g e n , eierleggen der —, 353;
met een tand tot het doorsnijden
der eierschaal, 313.
S l a v e n m a k e n der mieren, 315.
S l e u t e l b l o em e n . door vogels
opgezocht, 395, 397.
S 1 ijk , zaden in —, 560.
S l o b e e n d , 276.
Smi t h (Dr. A.), over het trekken
der zoogdieren, 339; der kwartels,
339; over hyena’s, 361.
S m i t h (F r e d ), over slavenmaken-
de mieren, '¡16 ; over geslachtlooze
mieren, 334; verandering van het
instinkt bij bijen, 361; bij mieren
{Formica), 363.
S m i t h (Kol. Ham), overgestreepte
paarden, 209; over de moeilijke
tembaarhe’d van verwilderde hon-
den, 381.
S m i 1 1 , over Polyzoa (Mo.sdieren),
287.
S n e e u w h o e n d e r s , kleur der
—, 127.
S n e 1 h e i d der vermeerdering, 16,
107.
S n i j b o o n e n , tegen den winter
bestand maken van —, 188; wer-
king van zeewater op —, 550,555.
S n i j d e r v o g e l , nestbouw van den
—, 356.
S n i p , aarde aan den poot eener —,
528.
S n u i t k e v e r , 128
Solanum lijcopersicum, 555; — Melon-
gena, 555; — tuberosum, 555.
S o 1 fa t a r a, 370. %
S o l o - v l i e g e r , Hannoversche —,
380.
S om e r v i l l e (Lord), over teeltkeus
, . by schapen, 72.
S o o r t , bepaling van het woord —,
85; wordende —, 96.
S o o r ten, veelvormige (polymorphe)
of proteTsche —, 8 8 ; wordende —,
96; algemeen voorkomende — ver-
anderlijk, 97, 98; heerschende —,
98; — van groote geslachten ver-
anderlijk , 99; fossiele — , 298;
naverwante —, 298; vertegenwoor-
digende •—, 298, 501; plotseling
verschijnen van groepen van —,
471, 474 ; — onder de silurische
iormatie, 476 ; het langzamerhand
opvo’gend verschijnen van —,481;
— verminderen bijna gelijktijdig in
verschillende streken der aarde,
490; endemische —, 563.
Sorbus, enting van —, 423.
S p a l d i n g , over de instinkten van
kiekens, 288.
Spatangus, 285.
Spatula clypeata, 276.
S pe c ht , inrichting van het lichaam,
43; verschillende gewoonten der
—, 225; groene kleur der —, 244.
S p e c i a l i s e e r i n g der organen,
168.
S p e e k s e 1, bij den nestbouw ge-
bruikt, 329.
S p e 1 i n g , door — ontstane plan-
ten, 53.
S p e n c e , over het trekken van
insekten, 371 ; zie : Kirby & Spence.
S p e n c e r (H.), over de theorie der
schepping, 33; over het overleven
der geschiktsten, 105; over de eer-
ste schrede tot differentieering der
organen, 170; streven naar eveu-
wicht in de natuur, 431.
S p e n c e r (Lord), over toeneming
in gewicht bij het rundvee, 76.
Sphex-soorten, instinkt van - , 377.
S p i e l a r t e n , 491.
S p i e l p f l a n z e n , 53.
Spinacia, 550; — oleracea 554.
S p i n a z i e , zie ; Spinacia oleracea.
S p i n n e n , zieh doodhouden der —,
348 ; veranderingen van het instinkt
der —, 301, 302; moederliefde bij
—, 373; gedrag van het wijfje
tegenover het mannetje, 374; ont-
wikkeling der —, 618.
S p i t s m u i z e n op Mauritius, 372 ;
uitwendige gelijkheid met een muis,
587, 597.
S p o r e n van de natuurlijke geschie-
denis der schej ping, 30.
S p o r t i n g P l a n t s , 53.
S p o t l y s t e r s op de Galapagos-
eilanden, 474.
Spr enge l (G. G.); over de krui-
sing, 140, 142; over straalbloemen,
193.
Sprinkhanen, verspreidenzaden,
527 ; — op Madeira, 527,
Squaloddn, 496.
St aanden hond, gewoonten van
den —, 308.
S t a a r t , van den giraffe, 243 ; van
waterdiereil, 243 ; grijp—, 282 ;
stompje van een - -, 682.
St a f f o r d s h i r e , veranderingen
eener heide in —, 114.
St amboom, gewichtig voor de
rangschikking (klassificatie), 593
St ampe r s , rudimentaire, 629.
St amv o rmen, wilde — onzer
huisdieren, 61.
St ande lkruid, 236.
S t e e nko o l be ddi ng e n, 466.
St e ens t rup, 595.
S t e k e l h u i d i g e n , zie: Echino-
d er mata.
S t e 1 s e 1, het natuurlijke —, 586 ;
Silurische, Devonische — fenz.. zie:
Vorming.
S t e l t l o o p e r s , 560.
St e rke r s , 548.
Sterna minuta, nestbouw, 360.
St e rne (G a r u s), zijn werk : Worden
en Vergaan, 26.
St. He l ena , voortbrengselen van
—, 563.
S t . J o h n , o v e r d e g e w o o n t e n d e r
k a t t e n , 306 ; o v e r d e s n i p a l s S t a n d v
o g e l, 339 ; o v e r e r f e lÿ k e i n s t i n k t e n
b ÿ h o n d e n r a s s e n , 381.
S t r e p e n bÿ paarden, 208.
St rÿd voor (om) het bestaan, 18,
19, 104, 105, 107; — der man-
netjes om de wÿfjes, 20.
S t r u i s v o g e l , Amerikaansche,
twee soorten van den —, 516;
— niet in staat te vliegen, 181;
de wÿf jes leggen eieren in één nest,
315; legt een twintigtal eieren,
109; verstrooit zijn eieren, .373;
eierenleggen van den —, 402.
St ui fme e l , op verschillende wÿ-
zen overgebracht, 240 ; van denne-
boomen, 252.
SturneUa beUicosa, 402, 403.
S u l i v a n (Kapit.), over hooglarld-
ganzen en dikkopeenden, 372 ; over
het temmen van het konÿn, 379.
S w a y s l a n d , over aarde aan de
pooten van trekvogels, 528.
Sylvia cisticola, 360 ; — sylvicola,
350.
S y s t e e m , zie : Stelsel.
T.
Ta b a k , 419, gekruiste soorten van
—, 419.
Talegalla Lathami. 352.
T a 1 e n , rangsebikking der —, 593.
T a m m e instinkten , 307.
Tandis, dimorph , 89.
T a n d e l o o z e n , 507.
T a n d e n , en hären, verband (cor-
relatie) tusschen —, 192 ; rudimentaire
— bÿ den embryo van
het kalf, 628.
Ta p i r , 451.
T a p u i t , 528.
Taraxacum officinale, 119.
T ardus viscivorus, 119.
Tarsi, ontbrekende en gebrekkige —,
181. •
T a r w e , niet gernakkelijk bevrie-
zende, hoe — voortgebracht, 189 ;
weêrstandbiedend vermögen tegen
zeewater, 552.
T a u s c h , over Umbelliferen, 265.
T c h u d i v., over treklùstig vee, 352.
Te e l t k e u s , bepaling van het woord
—, 8 ; Darwin poogt vergeefs be-
kWame mannen duidelÿk te maken
wat hÿ met — bedoelde, 1 2 ; eer-
ste ontwerp van de theorie der—,
15 ; systematisch toegepast, 21 ; —
de titel van Darwin’s eerst ont-
worpen boek, 22 ; waarom de uit-
drukking — de voorkeur verdient
boven het woord natuurkeus, 46 ;
— bij huisdieren en cultuurplan-
ten, 70; — , toegepast op graan-
soorten, 188; k u n s tma t i g e —,
71 ; beginsel der — geen nieuwe ont •
dekking, 74; o n b e w u s t e —,
75; o n o p z e t t e l ÿ k e — 75;
verklaring van het beginsel, 105 ;
• n a t u u r l i j k e —, 122 ; : hoofd