
bruiken het woord v e r a n d e r i n g (variat i e) in een technischen
zin, als een wijziging, die onmiddellijk aan de physische voorwaarden des
levens is te wijten, en in dien zin stelt men derhalve, dat veranderingen
niet erfelijk zijn; maar wie dürft beweren, dat het dwergachtige voor-
komen van de schelpdieren in het brakke water der Oostzee, of de
dwergachtige planten op de toppen der bergen, of de dikke vacht der
dieren in het hooge noorden niet ten minste in sommige gevallen en gedu-
rende eenige generaties erfelijk zijn ? In dit geval, meen ik, noemt men
zulkevormen r a s s e n of v e r s c h e i d e n h e d e n (varietei ten). *)
Het mag wel twijfelachtig zijn, of plotselinge en groote afwijkingen
in maaksel, gelijk wij ze nu en dan bij onze tamme rassen, vooral on-
der de planten, zien voorkomen, zieh in den natuurstaat ooit blijvend
hehben voortgeplant. Bijna ieder deel van elk organisch wez'en staat
in een zoo schoone betrekking tot zijn ingewikkelde levensvoorwaarden,
dat het even onwaarschijnlijk is dat het een of ander deel op eens in
zijn geheele volkomenheid is opgetreden. als dat een mensch het een
of ander samengestelde werktuig dadelijk in volmaakten toestand heeft
uitgevonden. In den tammen staat komen dikwijls monsterachtigheden
voor, welke op vormen gelijken, welke hij geheel andere dieren normaal
voorkomen. Zoo worden er dikwijls zwijnen met een soort van slurf
geboren. Als nu de een of andere wilde soort van het geslacht zwijn
van nature een slurf had hezeten, had men .kunnen besluiten, dat die
plotseling was versehenen. Het is mij echter tot dusver na ij\ erig zoe-
ken niet gelukt, gevallen te vinden, waarin monsterachtigheden op normale
vormen hij verwante vormen geleken; en alleen zulke zouden op
ons onderwerp toepasselijk zijn. Treden dergelijke monsterachtige vori
Sommige biologen, b. v. Quatrefages, maken een scherp onderscheid
tnssehen ras en verscheidenheid, en verstaan onder ras een verscheidenheid,
die haar kenmerken erfelijk voortplant. Anderen, en ook wi] m deze verta-
ling gebruiken beid* woorden als nagenoeg synomem. Ofschoon m het be-
erip ras het denkbeeid van een iets grooter en vooral beständiger verschil
möge liggen, dan in het begrip verscheidenheid, nemen wij toch aan, dat
in elke Verscheidenheid de neiging of aanleg ligt om haar kenmerken erfe-
lük over te planten. Het is dus een kwestie vän verschil in graad met
tallooze nuances van strenge overerving af tot weinig öf tot geheel geen
overerving toe. Ovengens spreekt men gewoonhjk bij de hoogere dieren,
vooral bij huisdieren, meer van rassen, bij planten, insekten en mekdteren
meer van verscheidenheden (varieteiten). Wij merken hier bij op, dat bij
planten, als men ze niet door zaaien, maar door stekken, enten. afleggen
enz. vermenigvuldigt, het begrip erfelijkheid geheel vervalt Immersishet
entrijs, de stek, aflegger enz. geen nakomehng, maar een deel van het oude
individu. Dr- H- H> H< v* % I
men ooit in den natuurstaat op, en zijn zij in staat zieh voort te planten
(wat niet allijd het geval is), dan zou, daar zij slechts zeldzaam
en geisoleerd voorkomen, het behouden blijven daarvan van ongewoon
günstige omstandigheden afhangen. Zij zouden zieh ook in de eerste en
volgende generaties met den gewonen vorm kruisen, en zouden op deze
wijze bijna onvermijdelijk hun abnormaal karakter verliezen. Ik zal
echter in een later hoofdstuk op het behouden blijven en de overplan-
ting van enkele, soms voorkomende wijzigingen moeten terugkomen.
INDIVIDUEELE VERSCHILLEN.
Er bestaan verscheidene geringe verschillen, die men indi vidue e l e
v e r s c h i l l e n mag noemen, en die zieh dikwijls bij de jongen van
de zelfde ouders voordoen, of wel bij individu’s van de zelfde soort,
die een zeer omschrevene landstreek bewonen,k wat niet zelden wordt
waargenomen. Niemand gelooft, dat alle individu’s van een zelfde soort
nauwkeurig naar het zelfde model zijn gevormd. Zulke individueele verschillen
zijn voor ons zeer belangrijk, wijl zij de bouwstoffen zijn, waaruit
de natuurlijke teeltkeus een opeenstapeling van wijzigingen kan vormen,
op de zelfde wijze als de mensch de individueele verschillen van zijn
huisdieren en tuinplanten in een bepaalde richting kan ophoopen. Die
individueele verschillen vertoonen zieh in het algemeen in zulke deelen,
welke door de natuuronderzoekers als onbelangrijk worden beschouwd,
maar door een lange lijst van feiten kan ik bewijzen, dat deelen, die
den naam van zeer belangrijk verdienen — zoowel uit een physiologisch
oogpunt als ten opzichte van de rangschikking der wezens — somtijds
bij de individu’s van de zelfde soort verschillen. Ik ben overtuigd, dat
elk natuuronderzoeker ten hoogste verwonderd zal zijn over de menigte
gevallen van verschillen, zelfs in belangrijke deelen, indien hij die op
goed gezag verzamelt en daarmede een reeks van jaren volhoudt, gelijk
ik heb gedaan. Herinneren wij ons, dat het den systematici verre
van aangenaam is, als zij verschillen in belangrijke deelen aantreffen,
en dat er niet vele natuuronderzoekers zijn, die het moeielijke werk
doen -van belangrijke inwendige deelen te onderzoeken, en die deelen
van vele individu’s der zelfde soort met elkander te vergelijken. Ik
zou nooit hebben geloofd, dat de vertakkingen van de groote zenuwen,
dicht bij het groote centrale ganglion van een insekt, veranderlijk kon-
den zijn in de zelfde soort; ik meende, dat veranderingen van dien