
vidu’s geboren dan bij mogelijkheid in het leven kunnen blijven.
Een korrel in de weegschaal zal beslissen, welk individu zal leven
en welk zal sterven: welk ras of welke soort zal toenemen in getal,
en welk zal afnemen of ten laatste uitsterven. Wijl de individu’s van
de zelfde soort in alle opzichten het nauwst met elkander in aanraking
komen en mededingen, zal de strijd onder hen gewoonlijk het hevigst
zijn: hij zal bijna even hevig zijn tusschen de rassen van de zelfde
soort, en daarop volgt in hevigheid de strijd tusschen de soorten van
het zelfde geslacht. Doch de strijd zal somtijds zeer hevig zijn tusschen
wezens ver van elkander staande op de ladder der natuur. Het geringste
voordeel van een wezen op zekeren leeftijd of gedurende zeker
jaargetijde boven die waarmede het in mededinging geraakt, of een
grootere geschiktheid, hoe gering ook, voor de omringende levensvoor-
waarden, zal de weegschaal doen doorslaan.
Bij dieren van gescheiden seksen zal er in de meeste gevallen een
strijd tusschen de mannetjes om het bezit der wijfjes worden gevoerd.
De krachtigste individu’s of die, welke het best zijn geslaagd in den
strijd tegen hun levensvoorwaarden, zullen gewoonlijk de meeste nako-
melingen hebben. Doch het slagen in dezen zal dikwijls afhangen van
het bezit van zekere wapenen of middelen ter verdediging, of van de
bekoorlijkheden der mannetjes, en het geringste voorrecht zal totover-
winning voeren.
De geologie zegt ons ten klaarste, dat elk land groote physische
veranderingen heeft ondergaan; en dus is het te verwachten, dat de
bewerktuigde wezens in den natuurstaat zullen zijn veranderd, evenals
zij in den tammen Staat onder verändernde voorwaarden zijn veranderd.
En als er veranderingen in den natuurstaat voorvallen, zou het
wel een onbegrijpelijke zaak zijn, indien de natuurlijke teeltkeus niet
mede in het spei was gekomen. Men heeft wel eens verzekerd, maar
die verzekering is niet te bewijzen, dat de som der veranderingen in
den natuurstaat slechts tot een bepaalde hoogte kan gaan. Ofschoon
de mensch op uitwendige kenmerken alleen en dikwijls zonder bepaald
doel werkt, kan hij binnen körten tijd een groote uitkomst verkrijgen,
door vele in eene richting loopende individueele verschillen van zijn
tamme dieren en planten langzamerhand op te stapelen : iedereen stemt
toe, dat er ten minste individueele verschillen bij de wilde soorten
voorkomen. Doch behalve zulke verschillen stemmen alle natuuronder-
zoekers toe, dat er rassen bestaan, die zij voor onderscheiden genoeg
■ *
houden om in stelselmatige werken te worden opgenomen. Niemand
kan een juiste onderscheiding opgeven tusschen individueele verschillen
en weinig onderscheiden rassen, of tusschen meer kenbare rassen,
onder-soorten en soorten. Op de verschillende vastelanden en in ver-
scheidene deelen van het zelfde vasteland, als zij door de eene of
andere soort van slagboomen worden gescheiden, en op de eilanden,
die in de nabijheid der vastelanden liggen, hoevele vormen bestaan
daar niet, die de eene kundige natuuronderzoeker als bloote verschei-
denheden, anderen als geographische rassen of onder-soorten, we-
derom anderen als onderscheidene, hoewel naverwante soorten beschoü-
wen! Als dus de planten en dieren feitelijk, hoe langzaam en in höe
geringe mate ook, varieeren, waarom zouden wij dan twijfelen, dat veranderingen
of individueele verschillen, die in het eene of andere opzicht
nuttig zijn voor het wezen, door natuurlijke teeltkeus of het overleven
der meest geschikten, kunnen worden bewaard en opgestapeld ? Als
de mensch veranderingen, die voor hem nuttig zijn, met geduld kan
voortfokken of kweeken, waarom zouden dan niet onder de veran-
derde en ingewikkelde levensvoorwaarden afwijkingen, welke voor de
levende wezens zelven nuttig zijn, ook in de natuur niet bewaard
en door natuurlijke teeltkeus ontwikkeld kunnen worden ? Welke grenzen
heeft die groote macht in de natuur, die gedurende eeuwen en
eeuwen aaneen kan werken en die met de grootste nauwkeurigheid het
geheele gestel, de inrichting des lichaams en de gewoonten van elk
wezen kan doorzoeken en onderzoeken — om het goede te bewaren
en het siechte te verwerpen ? Ik zie geen grenzen voor die macht, welke
langzaam en verwonderlijk schoon elken vorm geschikt maakt voor de
meest samengestelde levensomstandigheden. De leer der natuurlijke teeltkeus
komt mij voor de grootste waarschijnlijkheid te bezitten. Ik heb
reeds zoo goed als mij mogelijk was, de voomaamste bezwaren ent
tegenwerpingen tegen die leer opgesomd: laat ons nu overgaan tot de
beschouwing der bijzondere feiten en bewijzen ten gunste der leer.
Uit het oogpunt, dat de soorten slechts sterk gekenmerkte en blij-
vende rassen zijn, en dat elke soort eerst een ras is geweest, blijkt het
ons, waarom er geen afscheidingslijn kan worden getrokken tusschen
soorten, die gewoonlijk worden ondersteld door bijzondere scheppings«
handelingen te zijn voortgebracht, en rassen, die worden gehouden voor
voortbrengselen van secundaire wetten. Uit dat zelfde oogpunt is het
ons begrijpelijk, hoe het komt, dat in elk gewest, waarin vele soorten