
gelijk de gewone gans afweidt. Bij dezen laatsten vogel zijn de lamel-
len van den bovensnavel veel dikker dan die van de gewone eend, zij
loopen ineen, zijn 27 in getal aan elke zijde, en eindigen van bovenin
knobbels, die op tanden gelijken. Ook het verhemelte is met harde
ronde knobbels bedekt. De rand van den ondersnavel is getand, en
de tandjes zijn langer, ruwer en scherper dan die van de eend. De
gewone gans zeeft het water niet, maar gebruikt haar snavel uitsluitend
om gras af te seheuren of af te bijten, waarvoor hij zoo goed is inge-
rieht, dat de gans het gras korter kan afweiden dan eenig ander dier.
Er zijn nog andere soorten van ganzen, welker lamellen minder ont-
wikkeld zijn dan die van de gewone gans.
Wij zien dus, dat een lid van de eendenfamilie, met een snavel, die
ingericht is gelijk die van de gewone gans, en slechts geschikt om te
grazen, of zelfs een lid met een snavel, die nog minder goed ontwik-
kelde lamellen heeft, door kleine veranderingen kan worden gevormd
tot een soort gelijk de Egyptische gans, deze tot een gelijk de gewone
eend — en eindelijk tot een gelijk de slobeend, voorzien van een snavel
bijna uitsluitend ingericht om water te zeven, want deze vogel kan van
geen enkel gedeelte van zijn snavel, behalve van de haakvormige punt,
gebruik maken om vast voedsel te grijpen of te verkleinen. De snavel
van een gans kon ook wel, door kleine veranderingen, worden veran-
derd in een snavel met uitstekende kromme tanden, gelijk die van den
Merganser (een lid van de zelfde familie) dienende tot een zeer ver-
schillend doel, namelijk om levende visschen te grijpen.
Keeren wij nu tot de walvisschen terug. De Hyperoodon bidens heeft
geen echte tanden, maar zijn verhemelte is, volgens Lacepede, ruw,
door kleine, ongelijke, harde hoornpuntjes. Er is derhalve niets on-
waarschijnlijks in, te onderstellen, dat een der eerste eetaceeen derge-
lijke hoornige knobbels op het verhemelte had, doch die geregelder
waren geplaatst, en die, gelijk de knobbeltjes van den ganzesnavel, het dier
dienden om zijn voedsel te grijpen en te verkleinen. Als dit zoo is,
kan het niet worden ontkend, dat die knobbeltjes, door de natuurlijke
teeltkeus en de veranderlijkheid, kunnen zijn veranderd in lamellen of
platen, zoo wel ontwikkeld als die van de Egyptische gans, in welk ge-
.val zij zullen zijn gebruikt, zoowel om voorwerpen te grijpen als om
water te zeven; daama in lamellen gelijk aan die van de tamme eend,
en zoo voort, totdat zij zoo wel ontwikkeld werden als die van de slobeend,
in welk geval zij uitsluitend tot zeeftoestel alleen zouden hebben gediend.
Van dit punt, waarop de platen twee derden van de lengte der
platen van Balaenoptera rostrata zouden hebben, gaan wij längs trappen,
die wij bij nog bestaande walvisschen waarnemen, opwaarts tot de
groote baleinplaten van den Groenlandschen walvisch Ook is er niet
de minste reden om te twijfelen, dat elke schrede in deze richting zoo
nuttig zal zijn geweest voor zekeren ouden walvisch, als de snavels van
•de-verachiliende thans levende leden van de eendenfamilie voor die vo-
gels zijn. Wij moeten in acht nemen, dat elke soort van eend is on-
derworpen aan een ernstigen strijd voor het bestaan, en dat hetmaak-
sel van elk gedeelte van haar lichaam wel geschikt moet zijn voor
(aangepast aan) haar levensvoorwaarden.
De Pleuronectidae of platvisschen zijn merkwaardig wegens hun asymmetrische
lichamen. Zij liggen op de eene zijde, de meeste soorten
op de linker-, doch enkelen op de rechterzijde, en nu en dan vindt men
volwassen zoogenoemde verkeerde voorwerpen, dat is, die op de andere
zijde liggen dan hun soortgenooten. De onderste zijde of die
waarop de visch ligt, gelijkt op het eerste gezicht op den buikvaneen
gewonen visch; zij is wit van kleur, in vele opzichten minder ontwikkeld
dan de bovenzijde, en de zijvinnen zijn dikwijls kleiner. De oogen
dezer visschen vormen evenwel de grootste bijzonderheid, want beide
zijn geplaatst aan de bovenzijde van den kop. In de vroegste jeugd
van het dier stonden zij echter tegenover elkander, en was het geheele
lichaam symmetrisch, en beide zijden waren gelijk van kleur. Weldra
echter begint het oog, dat aan de onderzijde behoort, langzaam
rondom den kop naar de bovenzijde te glijden, maar het gaat niet-
recht door den schedel heen, zooals men voorheSn meende. Het
is duidelijk. dat, als het onderste oog zieh niet op die wijze ver-
plaatste, het niet door den visch kon worden gebruikt, terwijl hij in
zijn gewone houding op 66ne zijde lag. Ook zou het onderste oog ge-
vaar loopen om op den zandigen bodem te worden afgeschuurd. Dat
de Pleuronectidae door hun plat en asymmetrisch lichaam bewonde-
renswaardig geschikt zijn voor h u n levenswijs, blijkt duidelijk uit onze gewone
schollen, botten enz. De grootste zoo verkregen voordeelen
schijnen te zijn: beveiliging voor hun vijanden, en gemakkelijkheid om
voedsel te vinden op den zeebodem. De verschillende leden van
deze familie vertoonen echter, zooals Schiödte opmerkt, >een lange
reeks van trapsgewijzen overgangsvormen, van Hippoglossus pinguis,
welks gedaante niet belangrijk verändert, nadat hij het ei heeft