
dus geschikt zijn om buiten het water te leven. Bij twee van die families,
welke Müller onderzoeht en die vrij na aan elkander zijn verwant, gelijkende
soorten zeer veel op elkander in alle belangrijke kenmerken, namelijk in
den bouw harer zintuigen, in haar vaatstelsels, de plaatsing van de haar-
bosjes in de samengestelde maag, en eindelijk in de geheele structuur
van de water-inademende werktuigen of kieuwen, zelfs in de mikroskopische
haakjes, waarmede zij worden gereinigd. Daardoor zou men mögen
verwachten, dat bij de enkele soorten, tot beide families behoo-
rende, die op het land leven, de belangrijke lucht-inademende toestel
de zelfde zou zijn geweest; want waarom zou deze toestel, voor
het zelfde doel dienende, anders zijn gevormd, terwijl alle andere
belangrijke werktuigen nauwkeurig op elkander gelijken of eigenlijk identiek
zijn. , ., .
Fritz Müller zeide nu bij zieh zelven, dat deze groote gelijkheid in
zooveel punten van de structuur in overeenstemming met de door mij
verdedigde leer moet worden verklaard door erfenis van een gemeen-
schappelijken voorvader. Doch daar verre de meeste soorten m de bo-
vengenoemde families, gelijk de meeste andere schaaldieren, m het water
leven, is het in den hoogsten graad onwaarschijnlijk, dat hun ge- •
meenschappelijken voorvader geschikt is geweest om lucht in te adernen.
Müller was er dus toe gebracht den toestel van de lucht-inademende
soorten nauwkeurig te bestudeeren, en hij bevond, dat hij bij allen in
onderscheidene belangrijke punten verschilde, zooals m de plaatsing der
openingen, in de wijze waarop deze worden geopend en gesloten emn
zekere bijkomende dingen. Nu zijn zulke verschillen begnjpelijk en
konden zelfs worden verwacht in de onderstelhng dat soorten, tot onderscheidene
families behoorende, langzamerhand geschikt waren geworden
om hoe langer hoe meer uit het water te kunnen leven en lucht
in te adernen. Want deze tot verschwende families behoorende soorten
zullen in zekere mate zijn gewijzigd, en in overeenstemming met het.
grondbeginsel, dat de aard van elke wijziging van twee factoren afhangt,
namelijk van de natuur van het örganisme en van de omrmgende le-
vensvoorwaarden, zou zekerlijk haar veranderlijkheid niet volkomen du
zelfde zijn geweest. Gevolgelijk zal de natuurlijke teeltkeus verschwende
bouwstoffen of veranderingen hebben gehad om mede te werken, ten
einde tot de zelfde uitkomst te geräken, en de zoo verkregene mneh-
tingen moeten bijna noodwendig verschilfend zijn geworden. In de on-
derstelling, dat de soorten afzonderlijk zijn geschapen, blijft dit geheela
geval onverklaarbaar. Deze redeneering schijnt er bepaaldelijk Fritz.
Müller toe te hebben gebracht, de door mij in dit boek uiteengezette
leer aan te nemen.
Een ander uitstekend dierkundige, prof. Claparede, heeft op de zelfde
manier geredeneerd, en is tot het zelfde besluit gekomen. Hij zegt, dat
er mijten zijn, die als parasieten op andere dieren leven, en tot onderscheidene
onder-families en families behooren, welke zijn voorzien van
haarbosjes. Deze haarbosjes moeten onafhankelijk van elkander zijn
ontwikkeld, daar zij niet van een gemeenschappelijken voorvader kunnen
zijn geerfd, en bij de verschillende groepen zijn zij gevormd door een
wijziging van de voorpooten, of van de achterpooten, of van de lippen
of maxillae, of van de aanhangsels aan den onderkant van het achterste
gedeelte van het lichaam.
In de bovenstaande gevallen zien wij, dat het zelfde doel wordt be-
reikt en de zelfde verrichting gedaan bij wezens, die in t geheel niet
of slechts verwijderd zijn verwant, door werktuigen, die in voorkomen
maar niet in ontwikkeling nauwkeurig gelijk zijn. Aan den anderen
kant is het een algemeene regel in de natuur, dat het zelfde doel wordt
bereikt, zelfs soms bij zeer naverwante wezens, door de meest verschillende
middelen. Hoe verschillend van inrichting is de bevederde
vleugel van een vogel en de vliezige vlerk van een vleermuis, en nog
meer verschillend zijn de vier vleugels van een vlinder, de twee vleugels
van een vlieg. en de twee vleugels met de dekschilden van een
kever. Tweekleppige schelpen worden geopend en gesloten, maar hoe
verschillend is de inrichting van het Scharnier — van de lange reeks
van fijne in elkander grijpende tanden en holten van de Nucula tot den
eenvoudigen slotband van de mossel! Zaden worden rondgestrooid door
hun kleinheid; doordat hun doosje is veranderd in een licht, op een
luchtballon gelijkend omhulsel; doordat zij zijn gelegen in een pap of
vruchtvleesch, dat voedzaam is of wel opzichtig gekleurd, zoodat het
de vogels lokt en het door deze wordt opgegeten; door het hebben
van haakjes van verschillende gedaante, en van zaagjes, zoodat zij blij-
ven hangen aan de vacht van zoogdieren; door te zijn voorzien van
vleugels en vederen, zoo verschillend van vorm als sierlijk van voorkomen,
zoodat zij worden weggewaaid door elke bries. Ik wil hier nog-
een ander voorbeeld geven; want het feit, dat het zelfde doel door de 1
meest verschillende middelen wordt bereikt, verdient onze hoogste aan-
dacht. Sommige schrijvers beweren, dat de bewerktuigde wezens op