
-de knaagdieren bestaan in Zuid-Amerika in een zelfde streek gelijktijdig
met talrijke apen, en hinderen elkander waarsehijnlijk weinig, Hoewel
4 e bewerktuiging over het geheel over de gansche aarde vooruitgaande
möge zijn, zal echter de ladder der volmaaktheid nog altijd vele spor-
ien bezitten; want de hooge trap van bewerktuiging van sommige ge-
heele klassen of van enkele leden van elk daarvan, leiden geenszins
noodzakelijk tot het uitsterven van die groepen, met welke zij niet sterk
in eoncurrentie komen. In eenige gevallen schijnen laag bewerktuigde
vormen, gelijk wij later zullen zien, tot op den huidigen dag bewaard
te zijn gebleven, doordat zij eigenaardige of geisoleerde woonplaatsen
bezaten, waar zij aan een minder sterke eoncurrentie waren blootgesteld,
-en waar hun ¡klein aantal de kans op het voorkomen van voordeelige
afwijkingen kleiner heeft gemaakt.
Eindelijk geloof ik, dat het voorkomen van talrijke lang georganiseerde
vormen over de geheele oppervlakte der aarde het gevolg is van onder-
scheidene oorzaken. In eenige gevallen kan er gebrek zijn geweest aan
afwijkingen of individueele verschillen van voordeeligen aard, met behulp
waarvan de natuurlijke teeltkeus zou hebben kunnen werken of die
ze had kunnen ophoopen. Waarsehijnlijk is in geen enkel geval de tijd
lang genoeg geweest om den hoogst mogelijken graad van ontwikkeling
te bereiken. In eenige weinige gevallen zal ook wel datgene zijn ge-
sehied, wat wij een achteruitgang van de bewerktuiging moeten noemen.
De hoofdoorzaak ligt echter in het feit, dat onder zeer eenvoudige levens-
woorwaarden een hooge bewerktuiging nutteloos, mogelijk zelfs werkelijk
nadeelig kan zijn, daar zij teerder, gevoeliger en gemakkelijker is te
•beschädigen en te vernielen.
Als men op het eerste ontstaan van het leven terugziet, kunnen wij
ons wel voorstellen, dat toen alle organische wezens het eenvoudigste
maaksel bezaten; hoe kunnen toen, heeft men gevraagd, de eerste schreden
op den weg der volmaking of van de differentieering der organen zijn
begonnen ? Herbert Spencer zou waarsehijnlijk antwoorden, dat, zoodra
-de eenvoudige eencellige Organismen door groei of deeling tot veelcellige
wezens waren geworden, of aan een hen dragend vlak waren vastgehecht,
zijn wet in werking is getreden, dat namelijk »homologe eenheden, van
welke orde ook, in die verhouding worden gedifferentieerd, waarin hun
betrekkingen tot de op hen werkende krachten verschillend worden,”
Daar de feiten ons echter geen leiddraad geven, is elke bespiegeling
over dit punt zoo goed als nutteloos. Het wäre echter een dwaling aan
te nemen, dat er geen strijd voor het bestaan en dus geen natuurlijke
teeltkeus heeft plaats gevonden, vöör er eerst velerlei vormen waren
ontstaan. Afwijkingen bij een enkele soort, die een afgezonderde woon-
plaats bezat, kunnen wellicht nuttig zijn geweest en zoo öf de geheele
massa individu’s hebben vervormd, öf tot het ontstaan van tweeerlei
verschillende vormen hebben geleid. Doch ik moet terugkomen op wat
ik reeds aan het eind der inleiding heb uitgesproken, dat niemand zieh
mag verwonderen, als tegenwoordig nog veel betrekkelijk het ontstaan
der soorten onverklaard moet blijven, als wij onze volkomen onwetend-
heid omtrent de wederkeerige betrekkingen tusschen de bewoners der
aarde in den tegenwoordigen tijd en nog meer ge durende de vroegere pen-
oden harer geschiedenis in rekening brengen.
CONVERGENTIE VAN KENMERKEN.
H. G. Watson meent, dat ik het gewicht van het beginsel van het
uiteenspreiden (de divergentie) der kenmerken (waaraan hij toch blijkbaar
zelf gelooft) te hoog heb geschat, en zegt dat ook met de »convergentie
der kenmerken”, gelijk men het zou kunnen noemen, rekening moet
worden gehouden. Als twee soorten van twee verschillende, maar ver-.
wante geslaehten een aantal nieuwe divergeerende soorten hadden voort-
gebracht, zou men zieh wel kunnen voorstellen, dat deze zoozeer
tot elkander naderden, dat zij allen in een en het zelfde geslacht moesten
worden samengebracht; hierbij zouden dus de nakomelingen van twee
verschillende geslaehten in den samenloopen (convergeeren). Het zou
echter in de meeste gevallen uiterst voorbarig zijn, een groote en alge-
meene gelijkenis van vorm bij de gewijzigde nakomelingen van veel van
elkander verschillende vormen aan een convergentie toe te schrijven.
De vorm van een kristal wordt alleen door de moleculaire krachten be-
paald, en het is niet vreemd, dat ongelijke stoffen soms een en den
zelfden vorm aannemen; bij organische wezens moet men echter in het
oog houden, dat de vorm van elk hunner van een oneindige hoeveel-
heid ingewikkelde betrekkingen afhangt, namelijk van de afwijkingen,
die zieh hebben voorgedaan ten gevolge van oorzaken, die veel ,te ,in-
gewikkeld zijn, om hen in bijzonderheden te kunnen nagaan, van den
aard der afwijkingen, die zijn behouden of ultgekozen, en dit hangt van
de omringende physische voorwaarden en in nog hoogere mate yan de