
waard en afgescheiden door de zorg van den mensch. Derhalve, opdat
een nieuw soort plotseling zou verschijnen op de wijze als door Mivart
wordt ondersteld, is het noodwendig te gelooven, in tegenstelling met
alle analogie, dat verscheidene wonderlijk veranderde individu’s te gelijk
in den zelfden omtrek zijn versehenen. Deze moeielijkheid, gelijk in
het geval van de onbewuste teeltkeus van den mensch, wordt ontgaan
door de theorie van trapsgewijze ontwikkeling, door het bewaard blijven
van een groot getal van individu’s, die minder of meer in een günstige
richting veranderden, en door de vernietiging van een groot getal, die
op de tegenovergestelde wijze veranderden.
Er kan niet aan worden getwijfeld of vele soorten zijn op zeerlang-
zame wijze trapsgewijs ontwikkeld. De soorten en zelfs de geslachten
van vele groote natuurlijke familien zijn zeernauw met elkander Verbünden
Op elk vast land ontmoeten wij een menige naverwante of ver-
tegenwoordigende soorten, gelijk wij er ook vinden op zekere bepaalde
landen, die wij redenen hebben te beschouwen a ls. vroeger met elkander
vereenigd geweest. Bij het maken van deze en de volgende
opmerkingen, ben ik genoodzaakt, zaken aan te roeren, die later
uitvoeriger zullen worden behandeld. Zie naar de vele eilanden, die
xondom een vast land zijn gelegen, en zie hoevele hunner bewoners
slechts als twijlelachtige soorten kunnen worden beschouwd. Zoo is
het ook als wij naar verleden tijden zien, en de soorten. die pas zijn
verdwenen, vergelijken met die, welke nog in den zelfden omtrek leven,
of als wij de fossiele soorten vergelijken, die in de afdeelingen van de
zelfde geologische vorming zijn begraven. Het is duidelijk, dat een
menigte van soorten nauw verwant zijn aan andere nog bestaande
soorten, of die kort geleden hebben bestaan, en bet kan niet worden
beweerd, dat zulke soorten op een plotselinge wijze zijn ontstaan. Ook
moet het niet worden vergeten, als wij zien naar de bijzondere deelen
van verwante soorten, in plaats van naar verschillende soorten, dat er
wele en verwonderlijk fijne overgangen kunnen worden aangewezen die
.zeer verschillende Organen met elkander verbinden.
Vele groote groepen van feiten zijn slechts verstaanbaar, als wij stellen,
dat de soorten door zeer kleine schreden zijn ontwikkeld. Bij voor-
beeld, het feit, dat de soorten die zijn bevat in de grootere geslachten,
nauwer aan elkander verwant zijn en een grooter getal van rassen
vertoonen, dan de soorten van kleinere geslachten. De eersten
zijn ook gegroepeerd in kleine kringen, gelijk rassen rondom soortetf,
en zij vertoonen nog andere punten v a n overeenkomst met rassen zooals
ik in het tweede hoofdstuk heb aangetoond. Volgens dit zelfde begrase
kunnen wij begrijpen hoe het komt, dat soortkenmerken veranderlyker
S dan geslachtskenmerken, en dat de deelen. die in buitengewonen
graad zijn ontwikkeld, veranderlijker zijn dan andere deelen van de
zelfde soort. En zulke feiten zijn er vele.
Hoewel zeer vele soorten bijna zeker zijn ontstaan door trapsgewijze
„eranderingen, niet grooter dan die, welke fijne verscheidenheder.scheiden
kon toch worden beweerd, dat eemge op een andere en plotselinge
marier waren ontwikkeld. Zulks zou echter niet zonder gewichtige
»ronden mögen worden aangenomen. De onbestemde en i f g M l g
opziehten valsche analogieên, welke o. a door Chauncey Wnght ten
gunste dezer meening zijn aangevoerd, gelijk de p o se inge ns
¡ 1 anorganische zelfstandigheden of het vallen van een gefacetteerd
sphéroïde van het eene facet op het andere, verdienen nauwelijks ver
melding. Doch ééne catégorie van feiten, namelijk het plotseling ve -
schönen van nieuwe en verschillende levensvormen, ondersteunt op het
eerste gezicht het geloof aan plotselinge ontwikkeling. De waarde van
d i t bewijs hangt echter geheel af van d e v o l l e d i g h e i d der geologische berichten
omtrent perioden, die in de geschiedenis der wereld ver m het
verleden liggen. Is dit bericht zoo uiterst onvolledig als vele geologen
nadrukkelijk beweren, dan is het geenszins te verwonderen dat nieuwe
vormen verschijnen, alsof zij zieh plotseling hadden ontwikkeld.
Tenzii wij veranderingen aannemen zoo wonderlijk als die door den
heer Mivart worden verkondigd, zooals de plotselinge ontwikkeling der
vleugels van vogels en vleêrmuizen, of de plotselinge verandenng van
een hipparion in een paard, wordt er volstrekt geen licht verschaff door
het geloof aan plotselinge wijzigingen op hèt ontbreken van verbinden e
schakels in onze geologische vormingen. D o c h tegen het geloof aan
zulke plotselinge wijzigingen, verzet de embryologie zieh ten sterkste.
Het is bekend, dat de vleugels van vogels en vleêrmuizen en depooten
van paarden of andere viervoetige dieren, in ten vroeg embryonaai
tijdperk niet van elkander zijn te onderscheiden, en dat zij verschwend
van elkander worden, door onmerkbaar kleine schreden. Embryologi-
sche gelijkheden van allerlei soort kunnen worden verklaard, zooals
wij straks zullen zien, door aan te nemen dat de voorvaderen van onze
thans bestaande soorten na de eerste jeugd zijn veranderd, en hun
nieuw verkregen kenmerken aan hun nakomelmgen hebben overgele