
werp in zijn kleinste bijzonderheden te behandelen: ik wil slechts een
körte schets geven van de besluiten, waartoe mijn onderzoek heeft ge-
leid. Voorzeker mag hij een toonbeeld van ongevoeligheid worden ge-
noemd, die de heerlijke inrichting van een bijenkorf kan zien, zonder
in verrukking te geräken. De wiskunstenaars zeggen ons, dat de
bijen praktisch een zeer ingewikkeld vraagstuk hebben opgelost,
en haar cellen maken van zulk een gedaante als geschikt is om de
grootst mogelijke hpeveelheid honig op te nemen, bij de minst moge-
lijke aanwending van kostbaar was als bouwstof. Men heeft opgemerkt,
-dat het voor een bekwaam werkman, gewapend met passer en liniaal,
zeer moeielijk zou zijn cellen van was te maken gelijk aan die van
de honigraat, öfschoon zulks volkomen wel wordt uitgevoerd door een
zwerm bijen, die in de donkere korf werkt. Bewonder het instinkt der
honigbij zooveel gij wilt — in het eerst schijnt het toch volkomen on-
begrijpelijk hoe zij alle gevorderde hoeken en vlakken kan maken, ja
zelfs hoe zij kan weten dat zij wel en nauwkeurig zijn gemaakt. Doch
de moeilijkheid is niet half zoo groot als zij in het eerst schijnt te zijn:
al dit schoone werk kan, meen ik, worden bewezen het gevolg te zijn van
wenige weinige zeer eenvoudige instinkten.
Door Waterhouse, die heeft bewezen, dat de vorm van een cel in het
nauwste verband staat met den vorm van de omringende cellen, kreeg
ik aanleiding om dit onderwerp te bestudeeren. Mijn volgende opmer-
kingen zijn misschien niets dan een wijziging van de zijne. Doch ter
zake. Aan het eene eind van een niet lange reeks van insekten hebben
wij de aardhommels of aardbijen, Bonibus, welke haar oude cocons
gebruiken om er honig in te bewaren, en er somtijds körte kokers
van was bovenop bouwen, ja soms zelfs afzonderlijke en zeer onregel-
matige ronde cellen van was maken. Aan het andere eind van de reeks
hebben wij de honigbij, met haar wel bekende, in een dubbele laag ge-
plaatste cellen: elke cel is, gelijk iedereen weet, een zeszijdig prisma,
waarvan de kanten van het onder- en bovenvlak zoo toegescherpt zijn,
dat zij aan een door drie ruiten begrensde pyramide passen. Die rui-
ten hebben bepaalde hoeken, en de drie, welke de pyramidale basis van
een enkele cel van de 6ene cellenlaag van de raat vormen, behooren
tevens tot de grondvlakken der drie aangrenzende cellen van de tegen-
overgestelde cellenlaag. Tusschen de uiterste volmaking van de cellen
der honigbij en de uiterste eenvoudigheid van die van den aardhommel
-vinden wij de cellen van de Mexikaansche Melipona domestica, zorgvuldig
door P. Huber beschreven. Ook dit insekt «elf Staat m bchaams-
inrichting in het midden tusschen de honigbij en den aardhommel,
hoewel het dichtst bij den laatste. De Melipona maakt een bijna
eeregeld gevormde raat van kokervormige cellen van was, waann
de jongen uitkomen, en bovendien eenige groote cellen van was,
om er honig in te bewaren. Deze laatsten zijn bijna bolvormig,
allen bijna even groot, en maken s a m e n e e n ongeregelde massa
uit Doch het belangrijkste punt in dezen is, dat die cellen a ]
ZOo dicht bij elkander worden gemaakt, dat zij elkander zouden moeten
snijden of door elkander he§n loopen, als de omtrekken volkomen bo -
vormig werden doorgebouwd; doch dit geschiedt nooit: die bijen bouwen
volkomen vlakke muren van was tusschen de bolle wanden, daar waar zij
elkander zouden kruisen. Derhalve bestaat elke cel uit een rond gedeelte
aan de buitenzijde, en uit twee, drie, of meer volkomen vlakke zijden, naar-
mate de cel tegen twee, drie of meer steunt. Als een cel in aanra mg
komt met drie a n d e r e , h e tg e e n , omdat de bollen bijna even groot zijn, zeer
dikwijls en noodzakelijk het geval is, worden de dne vlakke zijden tot
een Pyramide vereenigd, en d i e p y r a m i d e i s , gelijk Huber heeft opgemerkt,
blijkbaar een ruwe nabootsing van de driezijdige pyramide aan de basis
der cel van de honigbij. Gelijk bij de cellen van de honigbij zoo
nemen ook hier de drie vlakke zijden van een cel noodwendig deel aan
de sameHstelling van drie a n d e r e aangrenzende cellen. Het is duidelijk, dat
de Melipona, door op die wijze te bouwen, veel was bespaart; want de
vlakke muren tusschen de cellen zijn met dubbel, maar even dik als
de buitenste bolvormige deelen: elke vlakke muur vormt een gedeelte
van twee cellen. I I
Over dit alles nadenkende, kwam het mij voor, dat mdien de Melipona
haar bolvormige cellen op een bepaalden gelijken afstandjan eilkan_ er
plaatste, als zij die allen even groot maakte, en m een dubbele ry schikte,
de raat, die er een gevolg van z o u z i j n , waarschijnhjk niet minder volkomen
zou worden dan die van de honigbij. Ik schreef dit aan Prof. Mulder te
Cambridge, en die groote wiskunstenaar antwoordde mij het volgende
»Als er zeker getal gelijke bollen zoodanig worden geconstrueerd dat
hun middelpunten in twee evenwijdige vlakken liggen en het mi e -
punt van elken bol op den afstand van den straal X V? A ot den
straal X 1,41421, of op een kleineren afstand zieh bevmdt yan de
middelpunten der zes er om heen staande bollen m het zelfde vlak, en
op den zelfden afstand van de middelpunten van de aangrenzende bohlen
HET ONTSTAAN DER SOORTEN.