
sons, 3 7 5 ; over fossiele beenderen'
uit Brazilië, 506.
Clarhia pülchéUa, 556.
C l i f t , opeenvolging van grondvor-
men, 506.
Cnestis, 588.
Coccidiae, 615.
Çoccus, 88.
Golaptes campetris, levenswÿze van —
255, 256.
Golaptes pitius, nestbouw van, — 257.
Colchicum autumncde, 553.
G o l e n s o , over den koekoek van
Nieuw-Zeeland, 344.
Coleóptera, 100.
G o 11 i n s, over teeltkeus bij rundvee, 75.
Collocallia, nestbouw van, — 350,351.
Columba intermedia, 65,
Columba livia-, stamvorm onzertam-
me duiven, 65, v. v. 450.
Columba Oenas, 65.
Columba palumbus, 65.
Columba risoria, 64.
Colymbetes, vliegvermogen van, —
559, 582.
C omp l é m e n t a i r e mannetjes der
cirrhipeden, 638,
Compositae, schij f- en randbloempjes
van de —, 192; bloemen enzaden
van de —, 256; invloed van het
zeewater op de zaden der —, 550,
551 ; rudimentaire stamper der
mannelijke bloemen bij de —, 629.
Compsognathus, 496.
Co n d o r , 109.
Connarus, 588.
C o n t i n e n t a l e eilanden, 564.
Conus, 248.
C o n v e r g e n t i e , 171.
Convólvulus tricolor, 548, 555.
‘Co p e , over versnelling of vertraging
van het tÿdperk der voortplanting,
233.
C o r r e l a t i e , 129, 596, 624; zie
Verband.
Co r s e , over instinkten van den
olifant, 372.
Corvus cornix, makheid van — in
Egypte, 347.
Corvus Pica, zie Ekster.
Coryanthes, 240, 241.
Corydalis, 413.
Cosmos luteus, 556.
Cotyle riparia, 350.
Co u c h , over zieh doodhoudende
dieren, 348; over musgehennesten,
355; over eksternesten, 359; over
de manier van aanvallen der hon-
den, 378; over het zinginstinkt, 379.
Crambe maritima, 553.
Crex, 226, 384,
Criblatores, 276.
Cr i c k (W. D.), over het vervoeren
van zoetwaterschelpdieren door wa-
teakevers en kikvorschen, 582, 583.
Crinum ,4 1 3 .
C r o 11, ontblooting (denudatie) door
aanraking der oppervlakte met de
lucht, 453; over den ouderdom
onzer oudste formaties,476; afwis-
seling der ijstijden in de beide
halfronden, 536 ; de koude perioden
keeren elke tien- of vijftienduizend
jaar terug, 538.
Cruciferae, invloed van zeewater op
de zaden van —, 550.
C r ü g e r , over Coryanthes, 240, 241.
C r u s t a c e e e n , zie Schaaldieren.
Qryptocerus 332.
Cryptop hiatus, bevruchtiug van —,
637, 638, 640.
Ctenomys magdlanicus, 138.
Cuctdus luridus, 334,
Qucumis Melo, 553.
Cucurbita Mdopepo, 553.
C u l t u u r p l a n t e n , 57 , 58.
G u n n i n g h a m , over het vliegen
der dikkopeenden, 181.
Curculio-soorten, zieh doodhouden
van —, 348.
C u v i e r (C.), brengt de uitgestorven
diersoorten weder aan het licht,
2 ; over de voorwaarden van het
bestaan, 255; over de stemorganen
der Passeres, 364; over uitgestorven
apen, 473 ; over de onveran-
derlijkheid der soort, 480; over
herkauwers en dikhuidigen, 495.
C u v i e r (F r 6 d.), over instinkt, 302.
Cyclas cornea, wordt door waterke-
vers, kikvorschen en salamanders
vervoerd, 582, 583.
Cyclostoma elegans, kan tegen zout
water, 570.
Cynara cardunculus, 108.
Cijpris, 190.
Cypridina, 590.
Cypselus, 350, 351.
Cytherea, 590.
D.
D a 1 i n g van den bodem, 454, 470.
Da n a , over blinde holendieren,
184 : over de verwantschap van
Japansche schaaldieren, 536; over
schaaldieren van Nieuw-Zeeland,
540.
Da r r en, door andere bijen gedood,
251, 365.
Da r w i n (Cha r l e s ) , deKoperni-
cus der organische wereld, 1 ; le-
vensbeschrijving en werken, 4, 6.
Da rwi n (Dr. Er a smu s ) , was de
grootvader van C. Darwin, 4; over
instinkten van jonge dieren, 3 7 7 .
D a r w i n (Prof. F r a n cis), schrijft
„Life and Letters of C. Darwin”.
6 ; over de vermeende Japansche
vertaling van het »Ontstaan der
Soorten”, 1 1 ; over schelpdieren aan
den hengel, 583.
D a r w i n (G. H.), over C. Darwin’s
verklaring van het kleiner worden
en eindehjk verdwijnen van rudi-
mentaire werktuigen, 643.
Da rwi n Fo x , zie Fox.
Dasyprocta, 516.
Daucus Carota, 556.
D a w s o n , over Eozoon, 4 7 7 .
De a n , over erfelijke antiphatieen
bij honden, 389.
D e Gand o l l e (Alph. ) , over den
strijd om het bestaan, 15, 2 2 ;
over het varieeren der eiken, 9 4 ;
ver verspreide planten varieeren
het meest, 98; over naturaliseeren,
157; over gevleugelde zaden, 194;
over het plotseling verdwijnen van
bergplanten, 217; over de versprei-
ding van zaden door het zeewater,
346; over de verspreiding van planten
met groote vrueilten, 525; over
de middelen, waardoor de planten
zieh hebben verspreid, 546; over
den plantengroei van Nieuw-HoL
land, 543; over zoetwaterplanten,
560, 561; over planten op eilanden,
562; lagere planten verspreiden zieh
meer dan hoogere, 577 ; over ver-
wantschappen in het plantenrijk,
605.
De C a n d o l l e (Aug. Pyr.), over
den strijd voor het bestaan, 105;
over schermdragende planten, 194 >
over algemeene verwantsehappen,
605.
De e l en, homologe —,191 ; buiten-
gewoon ontwikkelde —- zeer veran-
derlijk, 197.
D e l b o e u f (Prof. J.), wet der vari-
atie, 446.
D e n n e n , vermeid door het vee
114; stuifmeel der —, 225.
D e n e m a r k e n , proeven tot ver-
edeling der granen in —, 189.
D e n u d a t i e , bedrag der, — 452 ;
— van granietvlakten, 462; groote
— der oudste lagen, 478.
D e v o n i s c h e stelsel, 500.
Dianthus, vruchtbaarheid der kruisingen,
439.
D i c o t y l e d o n e n , invloed van het
zeewater op de »aden der —, 5 5 3 .
D i e r e n , werden getemd, voör men
kon weten, dat zij veranderlijkzijn,
60; met dikkere vacht in koude
landen, 179; blinde — in holen,
183; uitgestorven - , 506.
D i f f e r e n t i e e r i n g der verschil-
lende deelen, 167, 170.
D i k k o p e e n d , fladderen van de
—, 181, 222, 473; — verdedigt
hooglandgans, 372.
D im o r p h i sm e bij planten, 89,
431, 432. ’
Dinosaur i e r s , 496.
Dipsacus, 71.
Diptera, 615, 547.
D i s t e l v i n k , nestbouw van de —,
356.
D i v e r g e n t i e derkenmerken, 23
154, 171. ’
Di x o n , over de Chineesche gans,
448. 8 ’
D o b b e r e n d e groepen, 604.
Do n d e r a a l , darmkanaal van den
—, 231.