
bijen moeten in ongeveer gelijke verhouding aan beide zijden van de
roode strook hebben gewerkt, toen zij de cirkelronde verdiepingen aan beide
zijden uitknaagden, om bij het staken van den arbeid op de snijdingsvlak-
ken de vlakke bodemplaatjes op den tusschenwand over tekunnen laten.
Bedenkt men, hoe buigzaam dünne was is, dan zie ik er voor de
bijen geen bezwaar in, die van beide zijden aan te pakken, als zij de
was tot behoorlijke dunte hebben uitgeknaagd, om dan haar arbeid te
staken. In gewone honigraten scheen het mij toe, dat het de bijen
niet altijd gelukte in nauwkeurig gelijke mate aan beide zijden voort te
werken. Want ik heb half voltooide ruiten aan de basis van een juist
begonnen cel bemerkt, die aan de eene zijde eenigszins hol waren,
waar de bijen, naar ik vermoed, een weinig te snel waren vooruitge-
drongen, en op de andere zijde bol schenen, waar zij träger hadden
gearbeid. In een zeer sterk dergelijk geval bracht ik de raat in den
korf terug, liet er de bijen körten tijd aan werken, en nam er haar
daarna weder uit, om de cel op nieuw te onderzoeken. Ik vond toen de
ruitvormige platen voltooid en aan beide kanten volkomen vlak. Het
was echter bij de buitengewone dunte der ruitvormige plaatjes volstrekt
onmogelijk geweest dit door een verder afknagen van de bolle zijde te
bewerkstelligen, en ik vermoed, dat de bijen in zulke gevallen van uit
de tegenovergestelde cellen de buigzame en warme was (wat volgens
een door mij genomen proef zeer gemakkelijk kan geschieden) in den
behoorlijk platten vorm hebben gedrukt en gebogen, tot zij vlak was.
Uit de proef met de roodgekleirde strook is duidelijk te zien, dat
als de bijen een dünnen wand was ter bewerking voor zieh hebben, zij
haar cellen in den behoorlijken vorm kunnen maken, doordat zij zieh
op den juisten afstand van elkander houden, gelijkmatig, naarmate de
uitdieping vordert, voortschrijden, en even groote ronde holten maken,
zonder die echter elkander te laten doorbreken Nu maken de bijen, gelijk
men bij onderzoek van de sterk in grootte toenemende honigraat duidelijk
ziet, een ruwe omlijsting of rand rondom de raat, en knagen daarin van
de tegenovergestelde kanten haar cellen uit, terwijl zij bij het dieper
maken daarvan voortdurend een cirkel beschrijven. Zij maken nooit
de geheele driezijdige pyramide van den bodem eener cel op eens,
maar slechts diegene der drie ruitvormige platen, welke overeenstemt
met den buitenrand, die wordt vergroot, of ook twee dier platen, al
maar de ligging het medebrengt. Ook voltooien zij de bovenranden der
ruitvormige platen nooit, vöördat zij met de zeszijdige celwanden zijn
begonnen. Eenige dezer opgaven wijken van die v a n den met rec
beroemden Huber, den ouden, af, maar ik ben overtuigd, dat zij juu*
zijn; en als de ruimte het toeliet, zou ik aantoonen, dat zij met mijn
theorie in overeenslemming zijn.
Huber’s bewering, dat de allereerste cel uit een kleinen waswand mel
evenwijdige zijvlakken wordt uitgehold, is, zoover ik he gezien, m
volkomen juist; het eerste begin was altijd een kleine koepe
doch ik wil hier in deze bijzonderheden niet treden. Wij zu®, welk
een gewichtig aandeel de uitholling aan de vorming der cellen heeft ,
maar toch zou het een groote font zijn aan te nemen, dat de bije
geen rnwen waswand in behoorlijke positie, d. i. M B N j j j S
van twee aan elkander grenzende bollen, opbonwen. Ik heb versch,«ende
preparaten, welke bewijzen, dat zij dit kunnen. Ze fs in den rnwen,
dikken rand was rondom een aangroeiende raat neemt men som
mingen waar, welke volgens hun ligging de vlakken der ruitvormige platen
van toekomslige cellen vormen. Maar in alle gevallen moe e ruw
waswand door wegknaging, aan beide zijden, van aanzien ij e ge ee
daarvan worden vervormd. De wijze, waarop de bijen bouwen, is zon-
derling. Zij maken altijd den eersten ruwen wand tien- tot twinügmaa
dikker dan den uiterst fijnen celwand, die ten laatste over moet b yven.
Wij zullen beter begrijpen, hoe zij te werk gaan, als wij ons voorstellen,
dat metselaars eerst een dikken muur van cement opbouwden dan aan
de basis daarvan van beide zijden begonnen weg te Uakken, tot nog een
dünne muur in het midden overbleef, en het weggehakte voortdurend
weder met nieuwe cement op den kant van den muur ophoopten. Wij
hebben dan een dünnen, steeds hooger wordenden wand, boven we ken
zieh echter altijd nog een reusachtige muur verheft. Daar alle cellen,
de pas begonnen zoowel als de reeds voltooide, op deze wijze me
een dikke massa was zijn bekroond, kunnen zieh de bijen °P e
raat verzamelen en rondloopen, zonder de teere, zeszijdige celwanden
te beschädigen, die volgens een mededeeling van Prof. Miller m dikte
zeer varieeren. Twaalf metingen van cellen aan den rand van de raat
gaven voor de gemiddelde dikte der zijwanden gL millimeter, terwij
de vlakken van de pyramide aan de basis omstreeks |g de verhoudmg
van drie tot twee dikker zijn; eenentwintig metingen gaven een gemiddelde
dikte van f r millimeter. Door deze eigenaardige mamer van
bouwen behoudt de raat bestendig de noodige sterkte bij de grootst
mogelijke besparing van was.