
evenmiii als onze gewone gierzwaluw, hoewel deze tot een groep behoort,
die, om zoo te zeggen, tot zinnebeeld der trekvogels is geworden.
Een rotgans (Bernicla brenta) die was verwond, leefde negentien
jaar in gevangenschap; in de eerste twaalf jaar nu werd zij elke lente
gedurende den trektijd onrustig, en zocht, evenals andere gevangen in-
dividu’s van deze soort, zoo ver mogelijk naar het noorden te gaan;
in de latere jaren echter hield zij geheel op in dien tijd van het jaar
eenige »bijzondere aandrift te verraden.” 1 Blijkbaar was dus het trek-
instinkt eindelijk geheel verloren gegaan.
Bij het trekken der vogels moet naar mijn meening het instinkt, dat
hen in een bepaalde richting voorwaarts drijft, wel worden onderscheiden
van het onbekende vermögen dat hen leert aan de eene richting de
voorkeur te geven boven de andere, en op hun tocht zelfs gedurende
den nacht en boven de open zee den goeden koers te houden, en even-
zoo ook van het vermögen, al moge dit berusten op een instinktieve ver-
binding met de verändering van temperatuur of met het sehaarsch worden
van het voedsel enz., dat hun aanleiding geeft ter rechter tijd op te
breken. In dit geval is, evenals in vele andere, dikwijls daardoor ver-
warring ontstaan, dat men de verschillende zijden van het vraagstuk
allen onder de zelfde uitdrukking, instinkt, te zamen wierp.2 Wat den
tijd van het opbreken betreft, zoo kan het natuurlijk niet op herinnering
berusten als de jonge koekoek twee maanden na het afreizen zijner
ouders voor de eerste maal opbreekt. Maar toch verdient het de aan-
dacht, dat dieren op de eene of andere wijze een verrässend nauwkeurige
voorstelling van den tijd kunnen verkrijgen. A. d’Orbigny verhaalt, dat
een lamme valk in Zuid-Amerika den tijd van 3 weken nauwkeurig
kende, — daar hij telkens om de 3 weken eenige kloosters pleegde te
bezoeken, waar aan de armen levensmiddelen werden uitgedeeld. Hoe
moeielijk het ook moge zijn te begrijpen, hoe vele dieren er door verstand
of instinkt toe komen een bepaalde tijdruimte te kennen, zoo
zullen wij toch dadelijk zien, dat in vele gevallen ook onze huisdieren
een elk jaar terugkomende trekaandrift hebben verkregen, welke bui-
tengewoon sterk gelijkt op het eigenlijke trekinstinkt, zoo zij er niet
* W. Thompson, 1. c. vol. Ill, biz. 63. In Dr. Bachmann's boyenvermelde
verhandeling wordt ook gesproken van Canadeesche ganzen, die elke lente
uit de gevangenschap noordwaarts zochten te ontvluchten.
8 Zie E. P. Thompson, „Passions of Animals’ , 1851, biz. 9, en Alisons
opmerkingen hierover in de „Cyclopaedia of Anatomy and Physiol, , Artikel
„Instinct”, biz. 23.
identiek mede is, en nauwelijks op bloote herinnering kan berusten.
Het is een eigenaardig instinkt, dat de rotgans aandrijft om een ontvluchten
naar het Noorden te beproeven, maar hoe de vogel Noord en
Zuid onderscheidt, weten wij niet. Evenmin kunnen wij tot dusver
ontdekken, hoe een vogel, die des nachts zijn tocht over de zee aan-
vangt, gelijk toch zoo vele doen, daarbij zijn koers zoo voortreffelijk
weet te behouden, alsof hij een kompas met zieh voerde. Men behoort
er zieh echter ernstig voor te wachten, om aan trekkende dieien het
eene of ander hierop betrekking hebbende bijzondere vermögen toe te
schrijven, dat wij zelven volstrekt niet bezitten, ofschoon het wel is waar
bij hen tot een verwonderlijke volkomenheid is ontwikkeld.
Om een voorbeeld te vermelden van een dergelijk vermögen bij
den mensch: de bekwame Noordpoolvaarder Wrangel1 weidt uitvoerig
en vol verbazing uit over het »onfeilbaar instinkt der inbooilingen
van Noord-Siberie, krachtens hetwelk zij hem onder onophoudelijke
verandering van richting door een verward labyrinth van ijsschotsen
geleidden; terwijl Wrangel met het kompas in de hand de menigvuldige
kronkelingen waarnam en den juisten weg daaruit zocht af te leiden,
toonde de inboorling steeds, dat hij instinktmatig dien weg volkomen
goed kende. — Bovendien is het vermögen der trekkende dieren om
den juisten koers te behouden, volstrekt niet onfeilbaar, gelijk reeds het
groote aantal verdwaalde zwaluwen leert, welke dikwijls door schepen
op den Atlantischen Oceaan werden aangetroffen; ook de trekkende
zalm mist bij het naar boven zwemmen dikwijls de rivier zijner geboorte,
en »menige zalm uit de Tweed wordt in de Forth aangetroffen. Hoe
echter een kleine zwakke vogel, die van Afrika of Spanje komt en over
de zee is gevlogen, in het midden van Engeland de zelfde heg terug-
vindt, waarin hij het vorige jaar heeft genesteld, is werkelijk verwonderlijk.2
1 Wrangels „Reizen” , biz. 146 (Eng. uitg.) Zie ook Sir G. Grey’s „Expedition
to Australia”, II, biz. 73, waar men een belangrijk bericht omtrent de
p Vermögens der Australiers in dit opziebt vindt De oude Franscbe zendelin-
> ;; gen geloofden algemeen, dat de Noord-Amerikaansche Indianen zicb werkelijk
bij het zoeken van den weg door bun instinkt lieten leiden.
8 Het grootste aantal der vogels, die nu en dan de van Europa zoo ver
verwijderde Azoren bezoeken (Consul C. Hunt in bet „Journ. Geogr. Soc.”,
XV, 2, biz 282), komen waarschijnlijk slecbts daarom daarheen, omdat zij
gedurende den trek bun richting hebben verloren, zoo heeft ook W. Thompson
„Nat. Hist, of Ireland, Birds”, II, biz. 172), aangetoond, dat de Noord-
Amerikaansche vogels, die nu en dan naar Ierland overkomen, daar over
het algemeen omstreeks terzelfder tijd aankomen, als zij daar ginds bezig zijn
te trekken. Wat den zalm aangaat, zie Scope’s „Days of Salmon Fishing”, biz. 47.