
vermögen van den mensch om telkens en onophoudelijk voorwerpen ter
voortplanting uit te kiezen, die zulke wijzigingen bezitten, waarvan hij
het meeste nut kan trekken en door die teeltkeus die wijzigingen
grooter te maken. De natuur schept de wijzigingen, maar de
mensch stapelt die in zekere riehting op tot zijn voordeel. In dezen
zin, mag men zeggen, maakt de mensch de rassen, die hem nuttig zijn.
De groote macht van den mensch in het wijzigen der rassen door
het uitkiezen der fokdieren, is geenszins eene bloote onderstelling. Hoe-
vele veefokkers zijn er niet, die zelfs gedurende den zoo körten leeftijd
des menschen er in zijn geslaagd, om sommige rassen van runderen of
schapen grootelijks te wijzigen. Men moet die dieren zien om het te
gelooven. Vele veefokkers spreken over de dierlijke bewerktuiging als
over een stuk klei, dat zij in alle mogelijke vormen kunnen kneden.
Youatt, de man wiens kennis van den landbouw zoo groot was als voor
een mensch slechts mogelijk is, en die wel over de dieren wist te oor-
deelen, zegt over de keus van den mensch ten opzichte van de wijzi-
ging der rassen: »Zij stelt den landbouwer niet slechts in staat om het
karakter zijner kudde te wijzigen, maar ook om het geheel te veränderen
Zij is de tooverstaf, die hem in staat stelt om aan heWevende
dier dien vorm en die eigenschappen te geven, welke hij verkiest.”
Lord Somerville, sprekende over hetgeen de veefokkers van het sehaap
hebben gemaakt, zegt: »het schijnt alsof zij eerst een gedaante hebben
gevormd en die vervolgens levend gemaakt.” Sir John Sebright was ge-
woon te zeggen, sprekende over duiven, »dat hij een vooraf bepaalde
kleur in drie jaren kon voortbrengen, maar dat hij zes jaren noodig
had om een kop en een bek te vormen.” In Saksen stelt men zooveel
belang in het doen van een goede teeltkeus ten opzichte van de merino-
schapen, dat men er zelfs een soort van handwerk van maakt: de schapen
worden op een tafel geplaatst en bekeken zooals een liefhebber een
schildenj bekijkt; dit geschiedt driemaal in het jaar, en de schapen
worden telkens gemerkt en gerangschikt, zoodat de besten eindelijk tot
de voortteling worden uitgekozen.
Wat de Engelsche veefokkers reeds in dezen hebben gedaan, wordt
bewezen door de hooge prijzen, die voor zulke beesten worden betaald,
welke een goeden geslachtsboom kunnen verioonen; de zoodanigen zijn
reeds over bijna de geheele aarde verspreid. De verbetering van het
ras is over het algemeen volstrekt niet te danken aan een kruising van
verschillende rassen: de beste veefokkers zijn zelfs zeer tegen iets
dergelijks, uitgezonderd somtijds tusschen zeer naverwante onderrassem
En als er zulk een kruising heeft plaats gehad, is het nog van veel
meer belang een nauwlettende teeltkeus te doen dan in gewone gevallen..
Als teeltkeus niets meer was dan het uitzoeken van individu’s van een ras
om die te doen voorttelen, gewis dan zou het zulk een eenvoudige zaak
zijn, dat het niet de moeite waard was er over te spreken: neen, het
belang eener goede teeltkeus blijkt vooral in de groote uitkomsten, die-
door de opeenstapeling naar eene riehting gedurende vele elkander op-
volgende generaties worden verkregen, een opeenstapeling van zulke ver-
schillen, welke voor een ongeöefend -oog volkomen onmerkbaar zijn,
van zulke geringe verschillen, dat ik meer dan eens tevergeefs heb ge-
poogd die te ontdekken. Onder duizend menschen is er zeker niet een,
die een blik heeft zeker genoeg en een oordeel geoefend genoeg om
een goed veefokker te worden. Als hij die hoedanigheden heeft, en hij:
bestudeert zijn onderwerp jaren lang, en hij wijdt er zijn geheele leven
aan toe, dan, maar ook dan alleen, kan hij slagen en groote verbeteringen
doen ontstaan: ontbreekt hem iets van dat alles, dan zal zijn moeite
ongetwijfeld zijn verloren. Het is ongeloofelijk hoeveel natuurlijke ge-
schiktheid en hoeveel jaren van ondervinding er worden vereischt, om
slechts een goed duivefokker te worden.
Dezelfde beginselen en' regels worden door den plantkweeker ge-
volgd, maar de wijzigingen, die hij voortbrengt, vertoonen zieh veel
spoediger. Er is niemand, die denkt, dat onze schoonste gekweekte ge-
wassen slechts verscheidenheden zijn, ontstaan door slechts een enkele
wijziging van de moederplant. Wij kunnen bewijzen, dat het zoo niet
is; vooral weten wij dat, om slechts een voorbeeld te noemen, van de
kruisbessen, die eerst na vele generaties zoo veredeld en groot van
vrucht zijn geworden, als zij tegenwoordig voorkomen. Wij zien een
ontzaglijk groote veredeling van verscheidene bloeiende gewassen, als
men de bloemen van onze dagen vergelijkt met teekeningen, die voor
twintig of dertig jaren zijn gemaakt. Wanneer de ‘zaadwinnaars zaad
inzamelen, zoeken zij niet de beste planten uit, maar verkiezen juist
zulke planten, welke in het eene of andere opzicht van de gewonen af-
wijken, »die verloopen”, zooals de plantkweekers zeggen. Ook bij de
dieren volgt men den zelfden regel: want niemand is wel zoo dwaas
van zijn slechtste beesten ter voortteling te verkiezen.
Bij de planten heeft men onderscheidene middelen om te kunnen zien hon
groot de uitwerkselen van een goede teeltkeus zijn; onder anderen door in.