
het lichaam, en bij een van allen bestond een dubbele schouderstreep.
Bij lord Morton’s beroemden bastaard van een kastanjebruine merrie en
een kwaggahengst, was niet sleehts dat dier, maar waren zelfs de zuive-
re veulens, later bij de zellde merrie door een zwarten Arabischen hengst
verwekt, veel sterker dwars gestreept op de beenen, dan bij den zuive-
ren kwagga wordt gezien. Eindelijk, en dit is een zeer opmerkelijk
geval, door Dr. Gray is een bastaard — en hij doet mij weten, dat
hem nog een ander voorbeeld bekend is — van den ezel en den
hemionus afgeteekend, en, ofschoon de ezel zelden strepen op de
beenen heeft, en de hemionus die ook niet en zelfs niet. een sehou-
derstreep heeft, waren toch bij dat dier alle vier de beenen gestreept,
en had het drie körte schouderstrepen, ja zelfs eenige strepen op de
wangen, gelijk de zebra. Ten opzichte van dit laatste nu was ik zoo
overtuigd, dat er geen streep van de eene of andere kleur bij toeval
verschijnt, zooais dat gewoonlijk wordt gezegd, dat ik, eeniglijk op die
strepen aan den kop van dien bastaard afgaande, aan kolonel Poole
vroeg of er bij het zeer gestreepte Kattywarpaardenras niet zulke
strepen aan den kop voorkwamen, en gelijk wij hebben gezien, was zijn
antwoord bevestigend.
En wat valt er nu van die. onderscheidene feiten te zeggen? Wij
zien eenige verschillende soorten van het geslacht Equus, door een-
voudige wijzigingen, gestreept op de beenen worden als een zebra, of
gestreept op de schouders gelijk een ezel. Bij het paard zien wij dat
streven krachtig uitgedrukt als het vaalbruin van kleur is — een kleur, die
tot de algemeene kleur van de andere soorten van het geslacht nadert.
Het verschijnen der strepen gaat niet vergezeld van eenige verandering
in den vorm, noch van het eene of andere nieuwe kenmerk. Wij zien
dat streven om gestreept te worden het sterkst uitgedrukt bij de bastaar-
den van de meest verschillende soorten. Let nu eens op de verschillende
rassen van duiven. Zij zijn afkomstig van een duif van een
blauwachtige kleur, met zekere strepen en merken. Zoodra een ras
door eenvoudige wijziging een blauwachtige kleur aanneemt, vertoonen
zieh ook de strepen en merken onvermijdelijk, doch zonder eenige andere
wijziging in den vorm of in de kenteekenen. Als de oudste en
zuiverste rassen van verschillende kleuren worden gekruist, zien wij een
krachtig streven naar de blauwe kleur en de strepen en merken bij de
kruislingen verschijnen. Ik .heb boven bewezen, dat de waarschijnlijk-
ste onderstelling, waarom zeer oude kenmerken weder te voorschijn komen,
deze is: er bestaat een »streven” bij de jongen van elke opvol-
gende generatie om het lang verlorene kenmerk te vertoonen, en door
onbekende oorzaken wordt dat streven somtijds met een goeden uitslag
bekroond. En wij hebben zoo even gezien, dat in verscheidene soorten
van het geslacht Equus de strepen donkerder zijn of meer algemeen
voorkomen bij het veulen dan bij het volwassen dier. Noem nu de
r a s s e n van duiven — s o o r t e n — er zijn er die eeuwen aaneen
zuiver zijn gebleven — en hoe volkomen gelijk is hetgeen bij de duiven
voorvalt aan hetgeen wij bij de paarden zien! Wat mij betreft,
ik zie duizenden bij duizenden generaties terug, en ik zie een dier, gestreept
als een zebra, — maar overigens misschien zeer verschillend ingericht
en gebouwd — de stamvader van ons tarn paard (hetzij het afkomstig
is van 66ne of van verscheidene wilde stamsoorten), van den ezel, den
hemionus, den kwagga en den zebra.
Hij, die gelooft, dat elke soort van het geslacht Equus onafhankelijk
is geschapen, zal, dunkt mij, moeten beweren, dat elke soort is geseha-
pen met een neiging om te veränderen, zoowel in den tammen als in den
wilden staat, en wel op die bijzondere wijze, dat zij dikwijls gestreept
wordt, gelijk andere soorten van het geslacht; en verder, dat elke soort
is geschapen met een groote neiging, om, als zij wordt gekruist met soorten
, die verschillende werelddeelen bewonen, bastaarden voort te
brengen, die in hun strepen niet op hun eigen ouders gelijken, maar op
andere soorten van het geslacht. Dat te gelooven, is, naar ik meen,
een wezenlijke oorzaak verwerpen voor een onwezenlijke, of ten minste
voor een onbekende. Dat is de werken Gods Verlagen tot bedrog en
naäperij; — ik zou even gaame met de oude kosmogenisten gelooven,
dat de fossiele schelpdieren nooit hadden geleefd, maar dat zij in de
gesteenten waren gevormd om de schelpen van het strand na te bootsen.
0 VERZICHT VAN DIT HOOFDSTUK.
Onze onkunde van de wetten der veranderlijkheid is zeer groot. Niet
in ¿¿n geval van de honderd zijn wij in staat om de reden op te spo-
ren, waarom het eene of andere deel meer ofminverschiltvanhetzelfde deel
bij de ouders. Doch wanneer wij de middelen hebben om een verge-
Üjkmg te maken, schijnen steeds bij het voortbrengen der geringere ver-
schillen tusschen verscheidenheden van de zelfde soort de zelfde wet