
beste kruidkundigen voor verscheidenheden (rassen) worden gehouden, zijn,
volgens Gärtner, volkomen onvruchtbaar als zij worden gekruist, en gevol-
gelijk beschouwt hij die planten zonder aarzelen als afzonderlijke soorten.
Als wij zoo in een kring redeneeren, zal de vruchtbaarheid van alle
rassen, door de natuur voortgebracht, ongetwijfeld worden toegestemd.
Indien wij ons naar rassen wenden, die zijn voortgebracht of worden
ondersteld te zijn ontstaan in den tammen staat, geräken wij al tteer
in verlegenheid. Want als het wordt bewezen, dat zekere Zuid-Ameri-
kaansche huishonden niet gemakkelijk met Europeesche rassen paren,
zal iedereen dat verklären, en waarschijnlijk te recht, door de stelhng,
dat die honden oorspronkelijk van verschillende soorten afkomstig zijn,
Desniettemin is de volkomen vruchtbaarheid van vele tamme rassen.
die grootelijks van elkander in uitzicht verschillen, bij voorbeeld van de
duif of van de kool, een zeer merkwaardig feit: bovenal als wij bedenken
hoevele soorten er zijn die, ofschoon zij nauwkeurig op elkander gelijken,
toch uitirst onvruchtbaar zijn als zij worden gekruist. Evenwel verscheidene
bedenkingen maken die vruchtbaarheid der tamme rassen minder merkwaardig,
dan het in het eerst schijnt. Het kan in de eerste plaats duidelijk
worden bewezen, dat een slechts uitwendige ongelijkheid tusschen twee
soorten, geenszins den graad van onvruchtbaarheid, als zij worden gekruist,
bepaalt, en wij mögen den zelfden regel op tamme rassen toepassen.
Het is * zeker, dat bij soorten de oorzaak uitsluitend in verschillen in
de gesleldheid van haar voortplantingsstelsel ligt. De veranderende
voorwaarden nu, waaraan huisdieren en cultuurplanten zijn blootgesteld
geweest, hebben zoo weinig neiging om het voortplantingsstelsel op zulk
een manier te wijzigen, dat het tot wederkeerige onvruchtbaarheid voert,
dat wij allen grond hebben, juist het tegendeel hiervan, namelijk de
theorie van Pallas aan te nemen, dat dergelijke voorwaarden over het
algemeen die neiging doen verdwijnen, zoodat dus de tamme afstam-
melingen van soorten* die in hun natuurstaat bij hun kruising in zekere
mate onvruchtbaar zouden zijn geweest, volkomen vruchtbaar met
elkander worden. Bij planten heeft de cultuur zoo weinig een neiging tot
onvruchtbaarheid tusschen verschillende soorten ten gevolge, dat in
verschillende, reeds vermelde en goed bewezen gevallen sommige planten
op juist de omgekeerde manier zijn aangedaan en met zieh zelven
onvruchtbaar (zelf-impotent) zij-n geworden, terwijl zij het vermögen ora
andere soorten te bevruchten of door andere planten te worden be-
vrucht, nog altijd hebben behouden. Als de theorie van Pallas van de
wegneming der onvruchtbaarheid door lang voortgezette temming wordt
aangenomen, — en haar juistheid kan nauwelijks worden geloochend, —
dan wordt het in de hoogste mate waarschijnlijk, dat soortgelijke lang
aanhoudende oorzaken die neiging ook zullen doen ontstaan; maar toch
zou in sommige gevallen bij soorien met eigenaardig gestel nu en dan
onvruchtbaarheid daardoor kunnen worden veroorzaakt. Op deze wijze
kunnen wij, naar ik meen, inzien, waarom bij tamme dieren geen rassen
(verscheidenheden) zijn voortgebracht, die onderling onvruchtbaar zijn,
en waarom bij planten slechts weinige, dergelijke, dadelijk te bespreken
gevallen zijn waargenomen
De wezenlijke moei'ijkheid bij het besprokene ligt, naar het mij toe-
schijnt, niet daarin, dat tamme verscheidenheden niet volkomen onvruchtbaar
bij haar kruising zijn geworden, maar daarin, dat zulks bij natuur-
lijke verscheidenheden zoo algemeen is geschied, zoodra zij in toereikende
mate en zoo duurzaam zijn gewijzigd, dat zij als soorten worden be-
schouwd. Wij kennen de oorzaak daarvan volstrekt niet nauwkeurig;
ook is dit niet bevreemdend, als wij bedenken, hoe volkomen onwetend wij
omt-rent de normale en abnormale werkzaamheid van het voortplantingsstelsel
zijn. Wij kunnen echter inzien, dat soorten ten gevolge van haar
strijd voor het bestaan met talrijke mededingers gedurende langer tijd-
ruimten aan meer gelijkvormige voorwaarden blootgesteld moeten zijn
geweest, dan haar rassen (verscheidenheden), en dat kan wel een aan-
merkelijk verschil in de gevolgen vei oorzaken. Want wij weten, dat
gewoonlijk wilde dieren en planten, als zij aan hun natuurlijke levens-
omstandigheden worden ontrukt en in gevangenschap gehouden, onvruchtbaar
worden, en de voortplantingsfuncties van organische wezens, welke
altijd onder natnurlijke omstandigheden hebben geleefd, zullen waarschijnlijk
eveneens uiterst gevoelig zijn voor den invloed eener onnatuur-
lijke kruising. Van den anderen kant waren echter de tamme rassen, gelijk
reeds het bloote feit hunner temming bewijst, oorspronkelijknietin zoohooge
mate gevoelig voor veranderingen in hun levensomstandigheden, en kunnen
thans algemeen zonder vermindering van vruchtbaarheid aan herhaaldever-
anderingen der omstandigheden weörstand bieden; men kon daarom verwachten,
dat zij verscheidenheden zouden voortbrengen die door kruising
met andere verscheidenheden, die op gelijke wijze zijn ontstaan, niet licht
schadelijken invloed op hun voortplantingsstelsel zouden ondervinden.
Tot hiertoe heb ik altijd zoo gesproken, alsof het een bewezen waar-
heid was, dat de rassen van de zelfde soort onveranderlijk vruchtbaar