
gelijke levendige bewegingen door kreupelhout en gras, gevoegd bij het
zieh verbergen voor vijanden.
Bij de insekten vindt men vele dergelijke voorbeelden: door zulk een
övereenkomst misleid, plaatste zelfs Linne een insekt, tot de rechtvleü-
geligen behoorende, bij de vlinders. Wij zien iets dergelijks zelfs bij
°nze tamme dieren en planten, zooals bij de in ’t oog loopende gelijk-
heid van lichaamsvorm bij de veredelde rassen van het Chineesche en
het gewone varken, en in de verdikte stengels der knol en der koolraap.
De gelijkenis tusschen den windhond en het renpaard is nauwelijks
meer ingebeeld, dan de onderlinge overeenkoms^en, die door verschillende
schrijvers tusschen zeer ver van elkander staande dieren zijn
äängegeven..
Naar mijn gevoelen, dat de kenmerken slechts in zoo verre van we-
zenlijk belang voor de rangschikking zijn als zij de afkomst te kennen
geven, is het duidelijk waarom analoge of aanpassingskenmerken, of-
schoon zeer belangrijk voor het welzijn van het wezen, toch bijna al-
tijd zonder waarde zijn voor de rangschikking. Want dieren tot de
meest verschillende lijnen van afstamming behoorende, kunnen gemak-
kelijk geschikt zijn geworden voor (zieh aangepast hebben aan) gelijke
levensvoorwaarden, en zullen derhalve eene groote uitwendige overeen-
komst vertoonen; maar zulk een anologie geeft hun bloedverwantschap
niet te kennen, maar is veeleer geschikt om hun wäre verwantschap te
verbergen. Wij kunnen alzoo de schijnbare ongerijmdheid begrijpen,
namelijk dat de zelfde kenmerken slechts analoog zijn, indien zekere
Masse of orde met een andere wordt vergeleken, maar dat zij een we-
zenlijke verwantschap aanduiden, als de leden van de zelfde klasse of
orde met elkander worden vergeleken. Zoo zijn de op vinnen gelijkende
voorste ledematen en de lichaamsgedaante der walvisschen slechts analoog
met die der visschen: bij beide groepen zijn zij kenmerken, die
bewijzen, dat zij voor het zwemmen geschikt zijn geworden. Doch de
lichaamsgedaanten der op vinnen gelijkende voorste ledematen dienen
öns als kenmerken, die de wezenlijke verwantschap van de verschillende
leden der walvischfamilie tot elkander bewijzen. Want die deelen
komen bij de walvischachtige dieren in zoovele opzichten overeen, dat
wij niet mögen twijfelen, of zij hebben die van een gemeenschappelij-
ken stamvader geerfd. Ook bij de visschen is het zoo.
Men zou talrijke voorbeelden van zeer opmerkelijke gelijkenis van
fenkele deelen of werktuigen bij anders geheel verschillende wezens kunnen
aanhalen, welke aan de zelfde functie zijn aangepast. Een goea voör-
beeld daarvan is de groote gelijkenis tusschen de kaken van den hohd
en den buidelwolf van Van Diemen’sland (Thyladnus), dieren, welke
in het natuurlijk stelsel ver van elkander gescheiden staan. Deze gelijkenis
is echter beperkt tot het uiterlijk, zooals het boven de andere tanden
uitsteken der hoektanden en de snijdende vorm der kiezen. Want in
werkelijkheid wijken de tandstelsels dezer beide dieren zeer van elkander
af; zoo heeft de hond aan weerszijden van de bovenkaak vier valsche
en slechts twee wäre kiezen, terwijl de Thyladnus drie valsche en vier
wäre kiezen heeft. Ook verschillen de kiezen bij beide dieren zeer
in betrekkelijke gröotte en maaksel. Aan het blijvende gebit gaat een
zeer verschillend melkgebit vooraf. Natuurlijk kan iedereen loochenen,
dat in beide gevallen de tanden voor het verscheuren van vleesch zijn
geschikt gemaakt, doordat de natuur zieh achtereenvolgens voordoende
wijziging voor de fokking uitkoos 5 wordt dit echter in het eene geval
toegegeven, dan begrijp ik niet, hoe men het in het andere zou kunnen
loochenen. Ik zie met genoegen, dat zulk een groote autoriteit als
professor Flower tot het zelfde besluit is gekomen.
De in een vroeger hoofdstuk medegedeelde buitengewone gevallen,
dat zeer verschillende visschen electrieke werktuigen bezitten; dat
zeer verschillende insekten lichtgevende organen hebben; en datzoowel
bij de Orchideeen als bij de Asclepiadeeen stuifmeelklompjes metkleverige
schijven voorkomen, _ behooren tot de zelfde categorie van analogie of
aanpassingskenmerken. Deze gevallen zijn echter zoo verwonderlijk,
dat zij als bezwaren of tegenwerpingen tegen mijn theorie zijn ge-
bruikt. In alle dergelijke gevallen kan men echter zekere fundamenteele
verschillen aantoonen in den groei of de ontwikkeling der deelen, en
over het algemeen ook in hun maaksel, als zij volwassen zijn. Het
doel, dat moest worden bereikt, was het zelfde, maar de middelen
verschillen in werkelijkheid, hoewel zij oppervlakkig de zelfde mögen
schijnen Het vroeger met de uitdrukking: analoge variatie, vermelde
beginsel is in deze gevallen waarschijnlijk dikwijls mede in het spei
gekomen, d. w. z., de leden van eene en de zelfde klasse hebben, al
waren zij ook slechts ver met elkander varwant, zooveel gemeenschap-
pelijks in hun gestel geerfd, dat zij de neiging bezitten om onder den
invloed van gelijksoortige oorzaken ook op een gelijksoortige wijze te
varieeren; en dit zal blijkbaar bevorderen, dat zij door natuurlijke teelt-
keus deelen of werktuigen verkrijgen, die in het oog loopend op elkander