
dan van een andere en eindelijk van de geheele wereld. In eenige
weinige gevallen echter gelijk bij het doorbreken eener landengte en de
daarop volgende immigratie van een menigte nieuwe bewoners in een
naburige zee, of bij den ondergang van een eiland kan het uitsterven
betrekkehjk snel hebben plaats gehad. Beide, enkele soorten en geheele
groepen van soorten, bestaan gedurende zeer ongelijk lange tijd-
perken: eenige, groepen hebben bestaan, gelijk wij boven hebben ge-
zien van den eersten dageraad des levens tot den huidigen dag, andere
hebben met eens het einde van het palaeozolsche tijdperk bereikt
Geen bepaalde wetten schijnen den duur der soorten en geslachten
te bepalen. Toch bestaat er reden om te vermoeden, dat de volkomen
vermetigmg eener geheele groep van soorten over het algemeen langzamer
gaat dan haar voortbrenging. Indien het verschijnen en het verdwijnen
eener groep van soorten, evenals in het vorige geval, wordt afgebeeld
door een loodrechte streep van afwisselende dikte, dan vindt men, datdielijn
angzamer dun uitloopt aan haar bovenste gedeelte, waardoor het uitsterven
wordt voorgesteld, dan aan haar benedengedeelte, hetwelk de eerste
verschijnmg en het toenemen in getal voorstelt. In sommige gevallen even-
wel18 het verdwijnen van geheele groepen van wezens, zooals van de ammo-
meten tegen het einde van het secundaire tijdvak, in vergelijking met dat
van andere groepen, wonderbaar plotseling geweest.
Die vernietiging, die uitroeiing der soorten is steeds een zeer duistere
zaak geweest. Eenige schrijvers hebben zelfs ondersteld, dat, gelijk het
mdmdu een bepaalde lengte van leven heeft, ook de soorten een
bepaalden duur hebben. Niemand, geloof ik, kan meer over dat uitsterven
van soorten verwonderd zijn geweest dan ik. Toen ik in La
Plata een tand van een paard vond, begraven bij de overblijfselen van
Mastodon, Megathenum, Toxodon en andere uitgestorven gedrochten,
die allen in gezelschap van nog levende schelpdieren in een zeer jong
geologisch tijdperk leefden, kende mijn verwondering geen grenzen
Want ziende dat het paard, sedert het door de Spanjaarden in Zuid-
Amenka is mgevoerd, in het wild zwerft over de groote vlakten van
dat werelddeel, en tot in het ongeloofelijke in getal is toegenomen,
vroeg ik mij af: wat kan het vroegere paard zoo plotseling hebben
uitgeroeid, onder schijnbaar zoo günstige levensvoorwaarden ? Doch
hoe ongegrond was mijn verwondering. Prof. Owen ontdekte weldra
dat die tand, ofschoon oppervlakkig gezien zoo gelijk aan een tand
van een levend paard, ongetwijfeld van een paard van een verschillende
.soort afkomstig was. Als dit paard nog had geleefd, maar zeldenwerd
gevonden, voorzeker geen enkele natuuronderzoeker zou zieh over die
zeldzaamheid hebben verwonderd: want in alle gewesten komen vele
zeldzame soorten uit alle klassen voor. Als wij ons zelveh afvragen,
waarom deze of gene soort zeldzaam is, antwoorden wij, dat er iets
ongunstigs moet zijn in de voor haar bestaande levensvoorwaarden:
maar wat dat iets is, kunnen wij gewoonlijk niet zeggen. In de on-
derstelling, dat het fossiele paard nog als eenzeldzame soort bestond,
zouden wij zeker zijn — door de anologie ten opzichte van alle andere
zoogdieren, zelfs van den langzaam voorttelenden olifant, en door de
geschiedenis van het inheemsch worden van het tamme paard in Zuid-
Amerika. — dat het onder günstige levensvoorwaarden binnen weinige
jaren het geheele vaste land zou hebben overdekt. Doch wij zouden
nooit kunnen zeggen, wat de ongunstige levensvoorwaarden waren, die
zijn vermeerdering beletten, of zij eene of meerdere waren, en in welke
periode van het leven van het paard en in welke mate elk daarvan
ongunstig werkte. En als de levensvoorwaarden langzamerhand hoe
langer hoe ongunstiger waren geworden, zouden wij zulks stellig niet
hebben opgemerkt, hoewel het fossiele paard al meer en meer zeldzaam
werd, en eindelijk zou zijn uitgestorven; want zijn plaats zou door een
gelukkiger mededinger zijn ingenomen.
Het is zeer moeielijk zieh altijd te herinneren, dat de toeneming in
getal van elk levend wezen steeds wordt verhinderd door onmerkbaar
schadelijke invloeden, en dat die zelfde onmerkbare invloeden meer dan
in slaat zijn om zeldzaamheid en eindelijk uitroeiing te verwekken.
Dit wordt echter zoo weinig in het oog gehouden, dat ik herhaaldelijk
heb gehoord, hoe men zieh verwonderde, dat zoo groote dieren als de
mastodon en de oudere dinosauriers onder zijn kunnen gaan, alsof de
bloote lichaamskracht reeds genoeg was om met zekerheid de over-
winning in den strijd voor het bestaan te behalen. Integendeel kon
juist een aanzienlijke grootte, gelijk Owen heeft opgemerkt, in vele gevallen
wegens de grootere behoefte aan voedsel het uitsterven verhaasten.
Reeds vöör de mensch Oost-Indie en Afrika bewoonde, moet de eene
of andere oorzaak de voortdurende vermenigvuldiging der daar levende
olifanten hebben belemmerd. Een zeer bekwaam beoordeelaar, Falconer,
gelooft, dat tegenwoordig de snelle vermeerdering der olifanten voor-
namelijk wordt belemmerd door insekten, die hen voortdurend plagen
en verzwakken. Het is zeker, dat zoowel insekten als bloedzuigende