
der kenmerken. Uit die zelfde beginselen blijkt het ons waarom de
wederzijdsche verwantsehap der soorten en geslachten van elke klasse
zoo ingewikkeld en omslachtig is. Wij zien waarom zekere kenmerken veel
dienstiger zijn dan andere voor de rangschikking; waarom aanpassings-
kenmerken, ofsehoon van veel gewicht voor het wezen, van bijna geen
gewicht zijn voor de ranschikking; waarom kenmerken, afgeleid van ru-
dimentaire organen, ofsehoon die deelen van geen belang voor het
wezen zijn, dikwijls van hoog belang zijn voor de rangschikking; en
waarom embryologische kenmerken de belangrijkste van allen zijn. De
wäre verwantschappen van alle bewerktuigde wezens zijn te danken
aan de erfelijkheid of gemeenschappelijkheid van afkomst. Het natuurlijke
stelsel is een stamboom, waarin verkregen graden van verschil
door de woorden verscheidenheden of rassen, soorten, geslachten, fa-
milies enz. worden uitgedrukt, en waarin de lijnen van afstamming uit
de meest blijvende kenmerken moeten worden opgemaakt, hoe gering
van belang zij ook uit een physiologisch oogpunt zijn.
De gelijkheid van de beenderen in de hand van den mensch, in den
vleugel van de vleermuis, in de vin van den bruinvisch en in den poot
van het paard; het zelfde getal van wervels in den hals van den gi-
raffe en van den olifant, en tallooze dergelijke gevallen worden als
van zelf verklaard door de leer van afkomst met langzame en kleine
opvolgende wijzigingen. De gelijkheid van patroon in den vleugel en
den poot der vleermuis, ofsehoon tot zulke verschillende einden dienende
; in de kaken en pooten van de kreeft; in de kroonbladeren, de
kelkbladeren, de meeldraden en stampers eener bloem, is ook begrij-
pelijk uit het oogpunt, dat de deelen of werktuigen, die gelijk waren
in den eersten stamvader van elke klasse, trapsgewijs zijn gewij-
zigd. Uit het feit, dat opvolgende veranderingen niet altijd in een
vroeg tijdperk des levens voorvallen, en dat zij worden geerfd op
een overeenkomstigen leeftijd, niet vroeg in het leven, blijkt het waar-
om de embryo’s van zoogdieren, vogels, reptielen en visschen zoo
veel op elkander gelijken, en zoo ongelijk zijn aan de volwassen vormen.
Wij behoeven ons niet te verwonderen, dat de embryo van een
luchtinademend zoogdier of van een vogel kieuwspleten heeft en boogs-
gewijs loopende slagaderen, gelijk een visch bezit, welke de lucht,
die in het water is opgelost, moet inademen, met behulp van wel ont*
wikkelde kieuwen.
Het onbruik, somtijds geholpen door de natuurlijke teeltkeus, zal
veelal streven om een werktuig terug te doen gaan of te doen verminderen
als het nutteloos is geworden, door veranderde gewoonten of
onder veranderende levensomstandigheden; en uit dit oogpunt wordt
het ons duidelijk, wat rudimentaire werktuigen beteekenen. Maar het
onbruik en de natuurlijke teeltkeus zullen gewoonlijk op elk schepsel
werken als het tot rijpheid is gekomen, en een werkend strijder moet
zijn in den strijd voor het bestaan ; zij zullen derhalve weinig invloed
kunnen oefenen, zoolang het schepsel jong is, en derhalve zal het
deel op dien vroegen leeftijd niet in groote mate rudimentair kunnen
worden gemaakt. Het kalf, bij voorbeeld, heeft snijtanden, die nooit
door het tandvleesch van de bovenkaak dringen, geerfd van een stamvader,
die wel ontwikkelde tanden had : wij kunnen aannemen, dat de
tanden van het rijpe of volwassen dier werden verkleind gedurende vele
opvolgende generaties door het onbruik, of wel doordat de tong en
het gehemelte door de natuurlijke teeltkeus uitnemend waren ingericht
om het gras af te maaien zonder behulp der tanden; terwijl de tanden
van het kalf door de natuurlijke teeltkeus of door het onbruik onaan-
geroerd zijn gelaten en nog tegenwoordig worden geerfd, zooals reeds
sedert langen tijd is geschied. Maar als elk bewerktuigd wezen en elk
afzonderlijk werktuig in het bijzonder en onaf hankelijk is geschapen,
hoe uiterst onbegrijpelijk en onverklaarbaar is het dan, dat deelen,
zooals de tanden van het embryonale kalf, of de verschrompelde vleu-
gels onder de vaste dekschilden van sommige kevers, zoo vaak en
duidelijk den Stempel der. nutteloosheid dragen! Men zou kunnen zeg-
gen, dat de natuur moeite had gedaan om ons in de rudimentaire Organen
en in de embryonale en homologe inrichtingen een schets van
haar wijzigingen te geven, maar dat wij te blind waren om die schets
te begrijpen.
Zoo heb ik dus nu een kort overzicht gegeven van de voomaamste
feiten en beschouwingen, die mij de vaste overtuiging hebben geschon-.
ken, dat de soorten zijn gewijzigd gedurende den langen loop der ach-
tereenvolgende generaties. Dit is voornamelijk geschied door de natuurlijke
teeltkeus van vele opvolgende, geringe, günstige wijzigingen,
aanmerkelijk ondersteund door de overgeerfde gevolgen van het ge-
bruik en onbruik van deelen, en eenigszins, d. w. z. met betrekking