
voortgebracht, onderstellende, dat die zaadkorrel nooit werd vernietigd
en altijd een geschikte plaats kon vinden om te ontkiemen. In alle gefallen
hangt derhalve het gemiddelde getal van een soort van dieren
of van planten slechts middellijk af van het getal eieren of zaadkorrels.
Bij elke beschouwing der natuur is het zeer noodzakelijk steeds de
voorgaande opmerkingen in gedachten te houden. Wij moeten nooit
vergeten, dat elk bewerktuigd wezen rondom ons zooveel mogelijk naar
vermeerdering in getal streeft; dat elk wezen in zeker tijdperk zijns
levens een strijd heeft te voeren; dat ouden of jongen onvermijdelijk
worden vernietigd, hetzij geregeld gedurende elke generatie, hetzij nu en
dan, of met tusschenpoozen. Zoodra de vernietiging slechts in het minst
verflauwt, rijst ook tevens het getal eener soort, en wel meestal oogen-
blikkelijk.
DE MIDDELEN OM DE VERMEERDERING TE BEPERKEN.
De oorzaken, die het natuurlijke streven van elke soort om in getal
toe te nemen, beteugelen, zijn veelal vrij moeielijk aan te wijzen. Be-
schouw de krachtigste soorten: in hoe grooter menigte zij voorkomen,
des te sterker wordt ook het streven om in getal toe te nemen. Wij
kennen in geen enkel geval de perken daarvan. Doch dit zal niemand
verwonderen, die nadenkt hoe onwetend wij in deze zaak zijn, zelfs ten
opzichte van het menschelijk geslachi, dat evenwel zooveel beter bekend
is dan eenige diersoort. Dit onderwerp is door vele schrijvers met veel
talent behandeld, en in het vervolg van dit werk hoop ik het noodige
te zeggen over de oorzaken, die de al te groote vermeerdering der wezens
beletten of beteugelen, en wel bijzonder in betrekking tot de verwilderde
dieren van Zuid-Amerika. Hier willen wij slechts eenige opmerkingen
mededeelen. Het schijnt, dat in het algemeen de eieren of zeer jongn
dieren het meest hebben te lijden, doch dit is niet onvoorwaardelijk het.
geval. Bij de planten worden wel is waar vele zaadkorrels vernietigd,..
doch eenige waarnemingen, die ik heb gedaan, doen mij gelooven,
dat vooral de jonge zaailingen, als zij zieh beginnen te ontwikkelen,.
het meest hebben te lijden, door het ontkiemen in een grond, welke
reeds dicht met andere planten is begroeid. Ook jonge planten gaan
in menigte door verschillende vijandelijke oorzaken te gronde. Ik zon-
derde een stuk gronds, drie voet lang en twee voet breed, af, spitte het
om en zuiverde het van alle planten, zoodat er geen mogelijkheid bestand,
dat de zaailingen, welke op die piek zouden opslaan, door andere
planten konden worden verstikt. Ik telde en merkte vervolgens al de
zaailingen onzer gewone zoogenoemde onkruiden, naarmate zij opsloegen ;
en zie, van de 357 werden er niet minder dan 295 verwoest en vermeid,
vooral door landslakken en insekten. Als een weide kort gemaaid,
en ook eveneens als zij door het vee zeer kaal is geweid, eD zij vervolgens
aan zieh zelve wordt overgelaten, dan zal men zien, dat de
krachtigste planten langzamerhand de zwakkere en kleinere dooden,.
hoewel de laatsten volwassen zijn: van twintig soorten, die op een klein
plekje — drie voet breed en vier voet lang — groeiden, heb ik gezien^
dat er negen soorten stierven door het welige opschieten der overigen.
De hoeveelheid voedsel voor elke soort bepaalt de natuurlijke grens,
tot welke zij zieh in getal kan uitbreiden; doch zeer dikwijls bepaalt
niet de mogelijkheid om voedsel te kunnen verkrijgen, maar wel of
de soort zelve tot voedsel voor andere wezens verstrekt, het getal
van een soort. Bij voorbeeld, er is geen twijfel aan of het bestaan
van patrijzen en hazen is afhankelijk van de uitroeiing van roofdieren.
Al werd er in de eerstvolgende twintig jaren geen enkel stuk wild ge-
schoten, en al werd er tevens in den zelfuen tijd geen enkele vos vernietigd,
dan zou er toch hoogst waarschijnlijk minder wild worden gevonden
dan tegenwoordig, niettegenstaande er thans jaarlijks honderd en duizend
stuks wild worden gedood. Aan den anderen kant zijn er ook dieren,.
zooals de olifant en de neushoorn, die niet door roofdieren worden
gedood: zelfs de tijger in Indie dürft zelden een jongen olifant aanvallen,
die door zijn moeder wordt beschermd.
Ook het weder speelt een groote rol in de bepaling van het getal
dieren eener soort: ik geloof, dat zeer koude of zeer droge tijden wel
in de eerste plaats onder de middelen ter beteugeling van een al te
groote vermeerdering mögen worden genoemd. Ik houd het er voor,
dat de winter van 1854—1855 vier vijfden van de vogels op mijn lan-
derijen heeft vernield, en dit is een ontzaglijk sterke vernieling, als wij
bedenken, dat tien percent een buitengewoon groote sterfte is gedurende
een epidemie onder het menschdom. De inv loed van het klimaat schijnt
in den eersten opslag niets te maken te hebben met den strijd voor
het bestaan, maar in zoo verre als het klimaat vooral werkt op de
vermindering van het voedsel, geeft het dus wel degelijk aanleiding tot
den hevigsten strijd tusschen de individu’s, hetzij van de zelfde of van.