
Wa t e r t o n , over de instinkten
-'i|-van< ¡den fasant, 369; over de in-
van gekruiste eenden, 384
W a t s o n (H. C.), over het vereeni-
,%mo'yau flora’s en tabellen, 97;
over Britsche planten, 102; over
nivcoaf^ergentie, 171 ; over de onbe-
-iLgronslde toeneming van het aantal
; 1 »soort^n, 172; over het verduren
novaai 'koude door planten, 18«; over
-ibdö' Wäldzaamheid van tusschenras-
i | jSen, '218; over de flora der Azori-
-isteMe xeilanden, 529; over bergplan-
-‘KterF,^32, 540.
JW eia doe, sprinkhanen verspreiden
'loczaden, 527.
Wxe'dre'r k e e r i g e kruising, 420.
.Wiaid giw o o d, schoonvader van
.Isxpdrwin, 4.
.Wjbxeik'd i e r e n , koppootige; zie:
Cephalopoden.
cWiie^p terugvinden van hnn — door
ogidieren, 386.
We i sma nn, over de rechlstreek-
sefce dnwerking der levensvoorwaar-
, STfepp^öO; over rudimentaire orga-
IoöHeia^‘j631.
WejSfzenborn, over het trekken
tegder!iusekten, 374.
We l l s (W. C.) spreekt het begin-
-9cfeeln der natuurlijke teeltkeus uit.
-jI‘28j988.
W e r e 1dbes chou wing, geocen-
mstrissbe en anthropocentrische :—,
•mil, #ii
We r k t u i g e n , samengestelde —,
-Io22-7^;electrieke —, 9, 235; lichtende
jhefc, ;236 ; — van v uur s t e e n,
-liftJrip'ade: Organen.
.Wegdtern* over teeltkeus bij scha-
-qpe!n^ll9.
We s t - I n d i s c h e e i l ande n,
r - zoogflieren der —, 668.
¡W e\s t w o o d (J. 0.), soorten van
.i%roote geslachten zijn nauw met
-^elkander verwant, 102; over d^n
. ¡tairsi“ der Engidae. 203; over merk-
-üXvaardige instinkten der rupsen,
362; over de sprieten der vlies-
-badeugeligen, 588.
¡W\e tr/tuen der veranderlijkheid, 178.
We v e r s ka a rde , 74.
We v e r v o g e l , nestbouw van den
- , 359.
Whi tacker, overheuvelklingen in
het Wealdendistriet, 553.
Whi t e (G ), over den nestbouw van
yerschillende vogels, 356,367,368.
Wi chur a (Max', overbastaarden,
427, 429, 441. '
Wi eren van Nieuw-Zeeland, 540.
Wi jngaards l ak, gehardheid te-
gen zeewater, 569.
W ij z i g i n g e n der soorten , 18 ;
— niet plotseling, 674; zie: Va-
riatie en Verandering.
Wi ld, bestaan van het — afhan-
kelijk van het uitroeien der roof-
dieren, 111.
Wi nds o r Earl , over de diepte
der zee en de dieren van den Ma-
leischen archipel, 568.
Winkl e r (Dr. T. C), vertaalt het
„Ontstaan der Soorten”, 4.
Wint e rkoninkj e , nest van het
—. 246, 336, 356.
Wi t t e be rgen, planten der —,
531. ’
Wol f , hoe verscheidenheden van
den — zouden kunnen ontstaan,
133; inslinkten van — en hond,
293; kruising van — en hond,
294; schuwheid van den —, 345;
op een — gelijkende vos der Falklandseilanden,
566.
Wo l l a s t on, over insekten op
Madeira. 92; over fossiele slakken
van Madeira, 96; over de kleur
der insekten aan de zeekust, 179;
over vleugellooze kevers, 182;
over de zeldzaamheid van tusschen-
rassen, 218; over insekten op eilanden,
562; over genaturaliseerde
landslakken op Madeira 574.
Wo odwa rd, over den duur eener
soort. 463 ; over Pijrgoma, 474 ;
over de voortgaande opeenvolging
der ge-lachten, 384; over de opeenvolging
der zeeschelpdieren, 506.
Wo onpl a a t s , lief de van dieren
voor hun 342.
W o u w , zwaluwstaartige, 384.
W rangel l (Kapit.), over hetorien-
teeringsvermögen, 341, 394: over
Siberische ganzen, die zieh dood-
houden, 349.
Wr i ght (Ghauncey) , over de
giraffe, 271; over plotselinge wij-
zigingen, 299.
W u 1 p , broedplaatsen van de —,
348.
W y m a n , verband (correlatie) tus-
schen de kleur der dieren en de
vergiftigheid der planten, 54; over
de cellen der bijen, 322.
Y.
Y a r r e 11, over de vinnen der plat-
visschen, 281; over Britsche vo •
gels, 353, 355, 359; nestbouw van
den Australischen zwarten zwaan,
357.
Y o u a 11, over schapen, 76, 342;
over de instinkten van lammeren,
379; over horenlooze runderrassen,
632.
Z.
Za a i l i ng en, vermeid door landslakken
en insekten, 111.
Zachar i as (O.), over deversprei-
ding der zoetwaterbewoners 58.
Za den, voedingsstof der —, 119;
gepluimde —, 119; gevleugelde—,
194; uitstrooiingsmiddelen der —,
239, 248, 526; hun weerstandsver-
mogen tegen zout water, 524, 546;
— in de krop van vogels, 526,
527; verslonden door visschen, 527,
561; — in slijk, 560; met haak-
jes voorziene — op eilanden, 565.
Z a 1 m e n , gevechten der mannelijke
—, 131 ; hun haakvormig verleng-
sel van de onderkaak, 132; trekken
der —, 341.
Zandwe spen, eenige soorten van
— leven ten koste van andere soorten,
315.
Zangl i j s t er, 119, 359.
Zanihoxylon, 266.
Zea Mais, 438, 552.
Zebra, strepen van den —, 208.
Ze e f auna , 514.
Ze e ko e i e n, zie: Sirenia, Dugong
en Manatus.
Z e e k o e t , 135.
Zee s t e r r en, oogen der —, 228;
haar pedicellarien, 285.
Ze e s t r oomi n g e n , invloed der
— op de verspreiding der planten,
525.
Ze ewa t e r , werking van — op
zaden, 524, 546; — niet schade-
lyk voor landslakken, 5r9.
Ze l fwo rding , 27, 168.
Zeuglodon, 496.
Zi e l kunde , zie: Psychologie.
Zi j de v r uc ht , 236.
Zoea, 619.
Zoe twat e rbewoner s , verspreiding
der —, 557, 561.
Zo e twa t e r p o l y p , 231.
Z o e t w a t e r s c h e l p d i e r e n
verspreiding van — door vogels,
amphibien en kevers, 581.
Zo gkl i e r e n, haar ontwikkeling,
584; zie: Borstklieren en Melkklieren.
Zonotrichia, 402.
Zo o g di e r e n, trekken der —,
371 ; woningen der —, 360; —
van Nieuw-Holland, 158; fossiele
— in het secundaire tijdvak, 474;
— op eilanden, 566; fossiele —,
506.
Zui dpo o l g ewe s t e n, oude flora
der —, 572
Zwaan, nestbouw, 357; zwarte - ,
357.
Zwa l uwe n, de eene soort van
— heeft de andere verdreven, 119;
nesten der —, 329; trekken der
—, 339, 340; nestbouw der —,
350 v. v.. 356, 358; sociale inslinkten,
364; — waarschuwen het
tamme pluimgedierte door haar
geschreeuw voor roofvogels, 379
Z we r f b l o k k e n , 537; — op de
Azorische eilanden, 529
Zwemb l a a s der visschen, 232.
Zwemp o o t e n , bij trekvogels,
226.
Zwi t s e r l and, bewoners der paal-
dorpen van —, 60.