
genwoordigd. Dit laatste orgaan is omgekeerd bij Gryptophialus zoo
verbazend ontwikkeld, dat het bij volkomen erectie, acht- of tienmaal
de lengte van het geheele dier moet vertegenwoordigen ! Er is nog een
ander zonderling punt met betrekking tot deze kleine mannetjes,
namelijk het groote verschil tusschen die, welke tot de onderschei-
dene soorten van het zelfde geslacht Scalpellum behooren : eenige
zijn blijkbaar gesteelde rankpootigen, die van elkander afwijken door
kenmerken, welke bij een onafhankelijk wezen als slechts van generische
waarde zouden worden beschouwd, terwijl andere geen enkel
kenmerk* aanbieden, op giond waarvan zij als rankpootige schaaldieren
zouden kunnen worden herkend, met uitzondering van de vervormde
hecht-sprieten der larven, welke daardoor behouden blijven, dat zij in
het natuurlijke cement van het aanhechtingspunt worden ingemetseld. 1
Doch het feit, dat mij de meeste belangstelling heeft ingeboezemd, is
het bestaan der door mij complementair genoemde mannetjes, met dien
naam bestempeld, omdat zij niet aan de wijfjes, maar aan de herma-
phroditen zijn vastgehecht., welke laatsten volkomen mannelijke Organen
bezitten, al zijn die ook niet zoo groot als bij de gewone rankpootigen.
Wij moeten ons tot het plantenrijk wenden om eenige weder-
gade. daarvan te vinden; want, gelijk algemeen bekend is, bezitten
sommige planten zoowel hermaphroditische als mannelijke individu’s,
van welke de laatsten bij de kruisbevruchting der eersten medewerken.
De mannetjes en complémentaire mannetjes zijn bij eenige soorten
van de drie of vier verschillende geslachten, bij welke ik hun aan-
wezigheid heb vermeld, gelijk reeds is opgemerkt, uiterst klein en leven
zeer kort, daar zij niet kunnen eten. Zij ontwikkelen zieh, gelijk de
overige rankpootigen uit larven, die met goed qntwikkelde roeipooten,
oogen van grooten omvang en samengestelde hechtsprieten zijn voorzien |
door deze bewerktuiging zijn zij in staat, de hermaphroditen of wijfjes
op te sporen, zieh er aan vast te hechten en eindelijk aan hen te worden
vastgelijmd. De mannelijke larven volbrengen, na een vervelling
te hebben ondergaan en daardoor tot volkomen ontwikkeling te zijn
» D e b e v e s t ig i n g d e r r a n k p o o t i g e n g e s c h i e d t d o o r e e n s to f , w e lk e w o r d t a f -
g e s c h e i d e n d o o r e e n k l i e r , d e d o o r D a rw i n o n t d e k t e cement-kher, w e lk e u i tm o n d t
a a n h e t z u ig n a p a c h t ig v e r b r e e d e g r o n d s t u k d e r v o o r s t e s p n e t e n (z ie b o v e n ,
b lz . 1 9 5 , w a a r d e z e g r i jp s p r i e t e n o f l i e v e r h e c h t s p r i e t e n w o r d e n v e rm e ld ) .
D o o r m i d d e l d e z e r l a a t s t e n h e c h t e n d e v r i j - l e v e n d e l a r v e n z ie h v a s t , w a a r n a
h e t c e m e n t d e a a n h e c h t i n g v e r s t e r k t . B ij d e Lepadidae o n t s t a a t i n t h e t b e -
v e s t ig i n g s s t u k d e z o o g e n a am d e s t e e l. D r . H . H . H . v . i* .
gekomen, hun mannelijke functie en sterven daarop. In den volgenden
broeitijd volgt hun dan jaarlijks een nieuwe generatie van zulke mannetjes
op. Bij Scalpellum vulgare heb ik tot tien mannetjes toe aan
de opening van den zak van een enkelen hermaphrodiet aangehecht gevon-
den, en bij Alcippe veertien mannetjes, met een enkel wijfje verbonden-
Ieder, die het beginsel der ontwikkeling aanneemt, zal natuurlijk
vragen,’ waarom en hoe deze nietige, rudimentaire mannetjes en in
’t bijzonder de complementaire mannetjes zijn ontstaan. Het is waar-
schijnlijk onmogelijk, hierop eenig bepaald antwoord te geven, maar
eenige weinige opmerkingen mögen omtrent dit onderwerp worden
gewaagd. In mijn boek over het »Varieeren der Huisdieren en Cul-
tuurplanten” heb ik gronden gegeven voor de onderstelling, dat het
een uiterst ver geldende, ofschoon naar het schijnt, niet volkomen
algemeene wet is, dat de Organismen zieh nu en dan met elkander
moeten kruisen, en dat daarin een groot voordeel voor hen is gelegen.
Ik heb over deze zaak in de laatste zes of zeven jaren vlijtig proeven
genomen, en wil er bij voegen, dat bij planten niet de minste twijfel
kan bestaan, dat zij daardoor krachtiger worden; de resultaten wijzen
er op, dat het voordeel daaruit ontstaat, dat de gekruiste individu’s
aan in matigen graad verschillende levensvoorwaarden onderworpen
zijn geweest. Daar nu de rankpootigen altijd aan het zelfde voorwerp
blijven vastgehecht, en daar het gewoonlijk hermaphroditen zijn, zoo
schijnt kruising tusschen hen op het eerste gezicht onmogelijk, behalve
door het nu en dan aanvoeren door zeestroomen van daardoor mee-
gesjeepte zaadvloeistof, evenals het stuifmeel door den wind; maar het
is niet waarschijnlijk, dat dit dikwijls kan gebeuren, daar de bevruch-
tingshandeling in den goed ingesloten zak plaats grijpt. Daar deze
dieren intusschen een snuitvormigen, voor groote verlenging vatbaren
penis bezitten, zouden twee nauw verbonden hermaphroditen elkander
wederkeerig kunnen bevruchten. Dit komt, gelijk ik vroeger
heb bewezen, somtijds, misschien zelfs veelvuldig voor. Daar zal
het wel van komen, dat de meeste rankpootigen in hoopen bij elkander
zitten vastgehecht. De zonderlinge Anelasma,• die in de huid
van haaien der noordelijke zeeen ingegraven leeft, zou steeds bij paren
samenleven. Terwijl ik er over nadacht, in hoever de rankpootigen
gewoonlijk in klompen aan hun dragers hangen, viel mij de levens-
wijze van het geslacht Acasta in, bij hetwelk alle soorten in sponzen
en gewoonlijk op geringen afstand van elkander, ingegraven liggen; ik