
hoopje poppen neder van een andere soort van mier, Formica flava,
benevens eenige van die kleine gele mieren zelven, die in de stukken
van het nest zaten. Deze soort wordt somtijds, hoewel zelden, tot sla-
ven gemaakt, zooals door Smith is beschreven. Ofsehoon klein van
lichaam, zijn zij toch groot van moed, en ik heb gezien, dat zij als
woedend op andere mieren aanvielen. Eens vond ik tot mijn verbazmg
een ander nest van F. flava onder een steen, beneden een nest van
de slavenmakende F. sanguinea, en toen ik beide nesten verstoorde,
tastten de kleine gele mieren haar groote buren met groote woede aan.
Ik was toen nieuwsgierig om te weten of F. sanguinea de poppen van
F fusca, die zij gewoonlijk tot slaven maakt, kon onderscheiden van
die der kleine en woedende F. flava, welke zij zelden vangt. Het was
duideliik dat de roode roovers zulks deden zonder ooit mis te tasten.
Zii grepen haastig en oogenblikkelijk de poppen van F. fusca, terwijl
J ontsteld werden als zij bij een pop van F. flava kwamen, of zelfs
bii de aarde van het nest der laatste: zij liepen dan als verschrikt
weg. Doch ongeveer een kwartier uurs later, kort nadat alle kleine gele
mieren waren afgetrokken, kregen zij, naar het scheen, meer moed, en
roofden ook die poppen weg.
Eens op een avond vond ik een ander nest van F. sanguinea, en zag
een groot getal van die mieren naar huis terugkeeren en m het nest
verdwiinen, terwijl zij een menigte doode bruine mieren, F. fusca, droe-
aen — wat mij bewees, dat het geen verhuizing was —. benevens vele
poppen van die zelfde soort. Ik volgde.den langen trein van mieren
ongeveer veertig el ver, om te zien waar zij vandaan kwamen, envond
een zeer dikke klomp heidegrond, waaruit het laatste individu van .
sanguinea juist te voorschijn kwam, een pop van F. fusca fragende t
doch ik was niet in staat om het geplunderde nest m de dichte heide
te vinden. Evenwel moest dat nest niet ver van mij. af zijn, want twee
of drie individu’s van F. fusca liepen rond in den grootsten angst, en
een mier stond bewegingloos op een heideplantje, met hare eigen pop
in den bek, als een beeid der wanhoop te staren op haar vermeld!
Dit zijn de feiten, welke ik, hoewel zij niet door mij hadden behoe-
ven te worden bevestigd, over het verwonderlijke instinkt om slaven te
maken, kan mededeelen. Welk een groot verschil dus tusschen de ge-
woonten of het instinkt van F. sanguinea en de bovengenoemde F. ru-
fescens. De laatste bouwt haar eigen nest niet; bepaalt haar eigem
yerhuizingen » e t ha”gt volkomen
minder getal van slaven en zelfs in het eemt van
nlge: de A « t “ 6« f de slaven.
den gevortnd, en als zq ve g M M j g ? mee8ters en slaven
Zoowel m Engeland als ein„pn uitsluitend voor de larven
gezamenlijk. In Zwitserlan sc l jnenie ^ slavenr0of uit, brengen
te zorgen, en de mees ers M V beide> maar vooral de slaven,
bouwstoffen aan en mak noemen, de bladluizen, en
zoeken en melken, als men e gemeente. In Engeland verlaten
dus verzamelen beide voe: se %oo bouwstoflen en voedsel voor
de meesters alleen gewoonlij e nes d t de meesters
i v s r . • x — ™ x ™ — . . . • . ■
m s m
beproeveu te betoogen. 1 g de’ nabijheid van haar nest liggelijk
wij hebben gezien, toevaUig lg | | ^ die wellicht
gende poppendaann slepen, i gf | | zicb daar 00k soms nog
bewaard wer(| en 0^ 0 J llen zuike zonder bedoeling in het nest tot
tot mieren ontwikkelden, en zullen. z ker hun eigen instinkt
ontwikkeling gebrachte ” 1 iS * 2 *
hebben gevolgd en da wer g > b^eek te zijn voor de
Als hun tegenwoordigheid in de gemeente nuttig bleeK te zijn v
Als hun tegen ¡gg M S dat is, als het voordeeliger voor die
„m slaven groo te bren* ^ olrtwikkeld als bij de Engelsche
Ss&ffcs
I T - totdat er ten laatste een mier ontstond, zoo volkomen afhan-
W » van haar slaven als ^ Uer dit onderjTp.
t. cellenbouwen der hmigbij. Het is imjn