
thans, kunnen zij ook in hun tegenwoordigen toestand nie! door variatie en
natuurlijke teeltkeus zijn gevormd; want de natuurlijke teeltkeus werkt
slechts door het bewaren van nuttige wijzigingen. Zij wijzen slechts
op een vorigen toestand van hun bezitter, en zijn gedeeltelijk slechts
door de erfelijkheid bewaard gebleven. Het is intussehen moeielijk te
bepalen, wat rudimentaire en wat »wordende” werktuigen zijn: wij kunnen
natuurlijk niet voorspellen, hoe een deel voor grooter ontwikkeling in de
toekomst vatbaar is; in welk geval alleen het een »wordend” orgaan
verdient te worden genoemd. Organen in dezen toestand zullen altijd
zeldzaam zijn, want wezens met een werktuig in wordenden toestand
zullen veelal zijn verdrongen en uitgeroeid door hun voorouders, die
werktuigen in meer ontwikkelden volkomen toestand bezaten. De vleugel
van de vetgans of pingoein is zeer nuttig en dient voor een vin; hij mag
derhalve den wordenden toestand van den vogelvleugel voorstellen; —
niet, dat ik geloof, dat dit het geval is — neen, het is waarschijn-
lijker een teruggegaan werktuig, gewijzigd voor een nieuwe verrichting.
De vleugel van de kiwi (Apteryx) is nutteloos en waarlijk rudimentair.
De eenvoudige draadvormige ledematen van Lepidosiren beschouwt
Owen als »de beginselen van Organen, die bij hoogere gewervelde die-
ren een volkomen ontwikkeling bereiken en daardoor voor hun doel
geschikt worden” ; volgens de onlangs door Dr. Günther verdedigde
meening zijn het intusschen waarschijnlijk overblijfselen, die uit het
overgebleven asgedeelte van de vin bestaan, waarvan de zijdelingsehe
stralen of takken mislukt (geaborteerd) zijn. De borstklieren van den
Ornifhorhynchus kunnen misschien in vergelijking met die van de koe
worden beschouwd, als in wordenden toestand te zijn. De eierdragende
strooken van zekere rankpootigen, die slechts weinig ontwikkeld zijn en
die eitjes niet meer vasthouden, zijn wordende kieuwen.
Rudimentaire werktuigen van individu’s der zelfde soort zijn zeer
vatbaar om in de mate van ontwikkeling en in andere opzichten te
verschillen. Bovendien verschilt bij naverwante soorten de graad, waarin
het zelfde werktuig reeds rudimentair is geworden, nu en dan zeer veel.
Dit laatste feit wordt ons zeer duidelijk voorgesteld in den toestand
van de vleugels van zekere tot een zelfde familie behoorende vrouwe-
lijke nachtvlinders. Ook kunnen rudimentaire werktuigen ten laatste
nog aborteeren, en dit verklaart ons hoe het komt, dat wij bij een
diör of plant soffis geen spoor van een werktuig vinden, hoezeer de
onderlinge overeenkomst, de analogie, ons het vinden van zulk een
werktuig zou doen verwachten, en dat het ook somwijlen bij monsters
van die soort wordt gevonden. Zoo is bij de meeste Scrophularineeen
de vijfde meeldraad volkomen geaborteerd; toch kunnen wij besluiten,
dat er vroeger een vijfde meeldraad bestond; want bij vele soorten
dier familie vindt men een rudiment daarvan, en dit rudiment komt
soms volkomen ontwikkeld te voorschijn, gelijk het bij den gewonen
leeuwenbek is te zien. Bij het bestudeeren van de homologieen van het
zelfde deel bij de verschillende leden eener klasse, is niets meer gewoon
of meer noodwendig om de betrekkingen der deelen tot elkander be-
hoorlijk te begrijpen, dan het ontdekken van rudimentaire werktuigen.
Dit wordt duidelijk bewezen door de afbeeldingen, die wij aan Owen
hebben te danken, van de beenderen in de pooten van het paard, het
rund en den neushoorn.
Het is een zeer merkwaardig feit, dat er dikwijs rudimentaire werktuigen,
zooals tanden in de bovenkaak van walvisschen en herkauwende
dieren, in den embryo kunnen worden ontdekt, die vervolgens volkomen
•verdwijnen. Ook is het, geloof ik, een bewezen feit, dat bij den embryo
een rudimentair werktuig betrekkelijk grooter is in verhouding tot
andere deelen dan bij het volwassen dier: zoodat het werktuig in dien
vroegen leeftijd minder rudimentair, ja dikwijls nauwelijks in welk
opzicht ook rudimentair. kan worden geheeten. Daarom ook zegt men
veelal van een rudimentair werktuig van het volwassen dier, dat het
in zijn embryonalen toestand is gebleven.
Ik heb thans de hoofdfeiten betrekkelijk de rudimentaire Organen
medegedeeld. Bij verder nadenken daarover kan het niet anders of
onze verwondering moet groot zijn. Immers de zelfde redeneering, die
ons bewijst, hoe voortreffelijk de meeste werktuigen zijn ingericht voor
zekere einden, zegt ons even duidelijk, dat die rudimentaire of mislukte
werktuigen onvolmaakt en nutteloos zijn. In werken over de natuurlijke
historie vindt men gewoonlijk gezegd, dat zulke rudimentaire werktuigen
aanwezig zijn »om de Symmetrie te bewaren” of »om getrouw te blij-
ven aan het plan der natuur.” Mij dunkt, dat is geen verklaring, maar
slechts een omschrijving van het feit. Ook kan het niet consequent
worden doorgevoerd: zoo heeft de Boa constrictor rudimenten der
achterste ledematen en van het bekken, en als men nu zegt, dat deze
beenderen bewaard zijn gebleven, »om getrouw te blijven aan het plan
der natuur”, waarom zijn zij dan niet, gelijk Prof. Weismann vraagt,
ook bij andere slangen bewaard gebleven, die er geen enkel spoor van