
zoogenoemde King-Charles-hond onöpzettelijk en wel zeer veel is
gewijzigd, sedert de dagen van den koning, wiens naam hij voert.
Het is bekend, dat de patrijshond in de laatste eeuw belangrijk is
veranderd: die verandering is onopzettelijk en trapsgewijze geschied,
maar zij is tegenwoordig zoo groot geworden, dat, ofschoon de patrijshond
zekerlijk uit Spanje afkomstig is, er door Borrow in geheel Spanje
geen inlandsche hond werd gevonden, die op onzen patrijshond gelijkt.
Door een dergelijke keus en zorgvuldig fokken zijn de Engelsche ren-
paarden zoo veredeld, dat zij in snelheid en grootte hun oorspronkelijk
Arabisch stamras ver overtreffen, zoodat aan dit laatste, bij de bepalingen
voor de wedrennen van Goodwood ten opzichte van het te dragen gewicht,
iets voor moest worden gegeven. Spencer en anderen hebben
aangetoond, dat in Engeland het rundvee in gewicht en vroege volwas-
senheid in vergelijking van de vroeger hier gehouden kudden is toege-
nomen. Yergelijkt men de berichten, die in oude boeken over duiven
omtrent postduiven en tuimelaars worden gegeven, met deze rassen,
gelijk zij thans in Engeland, Perzie en Indie voorkomen, dan kan men,
naar het mij toeschijnt, duidelijk de trappen nagaan, welke zij lang-
zamerhand moesten doorloopen, om eindelijk zoo ver van de wilde duif
af te wijken. ' * *
Youatt geeft een voortreffelijk voorbeeld van de werking eener voort-
durende keus van fokdieren, welke men in zoover als een onbewuste
kan beschouwen, dat de fokkers het door hen verkregen resultaat zelve
niet hebben kunnen verwachten of wenschen, namelijk het vormen van
twee geheel versehillende rassen. De beide kudden van Leicesterschapen,
welke de heeren Backley en Burgess houden, zijn, gelijk Youatt op-
merkt, »sedert langer dan vijftig jaren zuiver uit den oorspronkelijken
stam van Bakewell gefokt. Onder allen, die met de zaak bekend zijn,
gelooft niemand er in de verte aan, dat de beide eigenaars dezer kudden
den zuiveren Bakewell’schen stam ooit met vreemd bloed hebben ver-
mengd, en toch is thans het verschil tusschen deze kudden zoo groot,
dat men gelooft, geheel verschiffende rassen te zien.”
Als er ergens op aarde wilden bestünden, onbezorgd en dom genoeg
om geen acht te slaan op de erfelijke eigenschappen van de jongen
hunner hüisdieren, dan zou hun eigenbelang hen toch ongetwijfeld nopen
om het eene of andere dier, hetwelk hun in zeker opzicht nuttig was,
zorgvuldig te bewaren gedurende de tijden van hongersnood en gebrek,
die zoo dikwijls den wilde treffen. Dat zij dan niet het slechtste maar
wel het beste individu zouden trachten in het leven te houden, spreekt
van zelf. Zulke uitgezochte dieren brengen natuurlijk betere jongen
voort dan de minder goeden; ook in dit geval mag men derhalve zeggen,
dat er een soort van onbewuste of onopzettelijke teeltkeus is geschied.
De Vuurlanders hechten zooveel waarde aan goede dieren, dat zij in
tijden van gebrek liever oude vrouwen dooden en eten, dan hun honden
slachten.
Ook bij sommige planten is de zelfde trapsgewijze verbetering door
het toevallig bewaard blijven van de beste individu s duidelijk te be-
speuren, mögen zij nu toereikend of niet genoegzaam verschiffend
zijn om zieh op het eerste gezicht reeds als eigene verscheidenheid
voor te doen, en mögen zij uit de kruising van twee of meer rassen
of soorten zijn gesproten of niet. Wij zien dit duidelijk aan de toe-
nemende grootte en schoonheid van onze viooltjes, rozen, pelargoniums,
dahlia’s en anderen, vergeleken met oudere verscheidenheden of wel
met de moederplanten. Er is niemand, die ooit verwacht een proven-
ceroos of een dahlia van de eerste kwaliteit uit het zaad der wilde
plant te zullen bekomen. Er is niemand, die ooit denkt een brussel-
sche peer uit het zaad van een wilde peer te zullen verkrijgen, hoewel
het hem möge gelukken bij een wild opgegroeide zaailing, die uit het zaad
■eener gekweekte was ontstaan. Ofschoon de peer reeds vroeg werd ge-
kweekt, schijnt die vrucht toch, volgens Plinius, niet zeer geacht te zijn
geweest. Men heeft zieh in tuinbouwboeken zeer verwonderd over de
bekwaamheid der kweekers, die van zulke siechte bouwstoffen zulk een
heerlijk gebouw konden maken, maar mij dunkt, dat het zeer eenvou-
dig en grootendeels onopzettelijk is geschied. Er is niets anders ge-
beurd dan het telkens kweeken der beste verscheidenheden; zoodra er
uit het zaad een verscheidenheid opsloeg, welke slechts iets beter was
dan haar ouders, werd die uitgezocht en zoo vervolgens. Doch de
kweekers van voorheen, die de beste peren kweekten, welke zij konden
bekomen, hebben niet kunnen vermoeden, dat wij zulke heerlijke peren
zouden eten: wij zijn die uitmuntende vruchten echter in zekere mate
-daaraan verschuldigd, dat zij de beste verscheidenheden, die zij konden
vinden, voor de kweeking hebben uitgekozen en bewaard.
De op die wijze langzamerhand en onopzettelijk opgehoopte wij-
zigingen en veranderingen onzer tuinplanten, verklären, dunkt mij,
het welbekende feit, dat wij in vele gevallen niet kunnen herkennen
en gevolgelijk niet weten, van welke moederplanten de planten af