
OVER DE BEWONERS VAN DE EILANDEN DES OCEAANS.
Wij komen nu tot de laatste der drie klassen van feiten, welke ik
heb uitgekozen, omdat zij, wat de verspreiding aangaat, het moeilijkst
zijn te verklären, als wij van meening zijn, dat niet slechts alle in-
dividu’s van eene en de zelfde soort uit eene en de zelfde streek zijn
verhuisd, maar dat ook verwante soorten, al bewonen zij thans ook
de van elkander meest gescheiden punten, toch van een enkele streek,
de geboorteplaats van hnn vroegeren gemeenschappelijken stamvader,
zijn uitgegaan. Ik heb reeds gezegd, waarom ik mij niet kan vereenigen
met de meening van Forbes, dat de vastelanden zieh in een tijd, dat
de tegenwoordig levende soorten reeds bestonden, zoo verbazend ver
hebben uitgestrekt, dat al de vele eilanden des oceaans daardoor met
hun tegenwoordige bewoners konden Worden bevolkt. Als dat waar
was, zou er wel menige zwarigheid zijn weggenomen; doch niet allen
zouden, naar ik meen, daarom zijn opgeruimd. In de volgende beschou-
wingen zal ik mij niet tot de vraag naar de verspreiding der soorten
alleen bepalen, maar tevens eenige andere zaken behandelen, die op
de leer der onafhankelijke schepping zoowel als op die der afstamming
met wijzigingen betrekking hebben.
De soorten van alle klassen, die op eilanden, diep in den oceaan,
wonen, zijn slechts weinigen in getal vergeleken met die, welke op even
groote plekken van het vasteland leven: Alph. De Candolle geeft zulks
toe van de planten, en Wollaston van de insekten. Nieuw-Zeeland b.v.
met zijn hooge bergen en woonplaatsen van verschillenden aard, eneen
breedte van meer dan 1255 kilometer, en de daarbij gelegen Auckland-,
Campbell- en Chatham-eilanden, bevatten te zamen slechts 960 soorten
van inlandsche zichtbaar bloeiende planten; als wij dat geringe aantal
vergelijken met dat van een even groote streek aan de Kaap de Goede Hoop
of in zuid-westelijk Nieuw-Höllattd, dan moeten wij toegeven, dat de
oorzaak van dat groote verschil moet zijn gelegen in iets, dat geheel
onafhankelijk is van het verschil in physische levensvoorwaarden. Zelfs
het eenvormige graafschap Cambridge bezit 847 en het kleine eiland
Anglesea 764 planten, doch er zijn daarbij eenige varens en eenige in-
gevoerde planten, en ook in andere opzichten is de vergelijking niet
volkomen juist. Maar wij hebben het bewijs, dat het kale eiland Ascension
oorspronkelijk minder dan een half dozijn inlandsche zichtbaar
bloeiende planten bezat; doch vele zijn er nu inheemsch geworden,
zooals ook het geval is op Nieuw-Zeeland en op elk ander eiland des
oceaans. De inheemsch geworden dieren en planten op St. Helena
hebben, naar men met grond aanneemt, vele inlandsche dieren en planten
reeds bijna of volkomen verdrongen. Hij, die gelooft aan de leer,
dat elke soort afzonderlijk is geschapen, moet dus aannemen, dat op dd
eilanden des oceaans een voldoend getal van de meest geschikte planten
en dieren is geschapen, want de mensch heeft geheel zonder bedoe-
ling die eilanden uit verschillende bronnen bevolkt, en wel veel beter
en volkomener dan de natuur zulks heeft gedaan.
Ofschoon het getal der soorten klein is op de eilanden des oceaans,
is naar verhouding dat der endemische soorten — dat is van die, welke
nergens elders op de wereld worden gevonden — dikwijls zeer groot.
Als wij, bij voorbeeld, het getal der endemische landschelpdieren van
Madeira, of dat der endemische vogels van de Galapagos- eilanden vergelijken
met het getal van die op het eene of andere vasteland worden
gevonden, en als wij vervolgens de grootte dier eilanden vergelijken met
de grootte van het vasteland, dan zullen wij zien, dat het boven ge-
zegde waarheid is. Yolgens mijn leer was dat ook te verwachten, want,
gelijk ik vroeger reeds hebbewezen, zulke soorten, die na lange tussehen-
poozen nu en dan in een nieuw en afgezonderd gewest aankomen en
met andere moeten mededingen, zijn zeer geneigd tot wijzigingen, en
brengen dikwijls groepen van gewijzigde afstammelingen voort. Maar
daaruit volgt volstrekt niet, dat, omdat op een eiland bijna alle soorten
eener klasse bijzondere soorten zijn, ook die van een andere klasse of
zelfs ook maar van een afdeeling van die zelfde klasse bijzondere soorten
moeten wezen. Dit verschil is, naar het schijnt, gedeeltelijk daaraan
te wijten, dat de soorten die niet zijn gewijzigd, in massa zijn verhuisd,
zoodat haar wederzijdsche betrekldngen bijna de zelfde bleven, en’ gedeeltelijk
oo . aan de gedurige aankomst van ongewijzigde landverhuizers
uit het moederland, en de opvolgende kruising met dezen. Ten opzichte
van de uitwerkselen dezer kruising zij herinnerd, dat de kruislingen z e -
ker zeer krachtig moeten worden, zoodat zelfs een slechts enkele malen'
geschiedende kruising meer van belang is dan men zou onderstellen«
Op de Galapagos-eilanden zijn bijna alle landvogels, maar slechts twea
van de elf zeevogels bijzonder aan die eilanden eigen: en het ligt vöor
de hand, dat zeevogels gemakkelijker däär kunnen komen dan landvo-
gels. Bermuda integendeel, hetwelk op ongeveer den zelfden afstand
ligt Van Noord-Amerika als de Galapagos van Zuid-Amerika, en welk